- dossierGrote trochanter pijnsyndroom (trochanter major)
- dossierSyndroom van Gilbert: chronische, goedaardige leverziekte
- nieuwsWat te doen bij rugpijn? Nieuwe richtlijnen Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg
- dossierSyndroom van Guillain-Barré (GBS)
- dossierZiekte van Dupuytren: bult in handpalm en kromme vingers
Aangeboren evolutieve heupdysplasie en heupluxatie.
dossier
Evolutieve dysplasie of dysplastische heupontwikkeling is de meest voorkomende aangeboren afwijking in Europa. Ongeveer 1 à 2 per 100 kinderen heeft een aangeboren heupdysplasie, maar het kan ook na de geboorte ontstaan. Vroege opsporing en opvolging tijdens de eerste levensmaanden is belangrijk om blijvende schade aan de heup en ernstige stapproblemen en invaliditeit te voorkomen.
Dysplasie of dysplastische heupontwikkeling (DHO) wordt veroorzaakt door een meestal aangeboren onvoldoende ontwikkeling van het heupgewricht. Het heupgewricht bestaat uit een kop en een kom. De kop zit bovenaan het bovenbeen. De kom is een holte in het bekkenbot. Kop en kom passen normaal mooi in elkaar zodat het gewricht soepel kan bewegen.
Bij kinderen met een dysplastische heupontwikkeling hebben de heupkop en de heupkom niet helemaal de goede vorm. Het heupgewricht beweegt daardoor minder soepel en de heupkop wordt onvoldoende vastgehouden in de heupkom. De heupkop kan dan gemakkelijk uit de ondiepe kom glijden.
Dysplasie kan tijdens de zwangerschap ontstaan, maar ook na de geboorte.
Er worden drie zwaartegraden vastgesteld:
1. heupdysplasie: de heupkom is te steil, zodat de heupkop niet perfect in de kom ligt waardoor de heup uit de kom schieten kan schieten (luxatie).
2. heupsubluxatie: de heupkop ligt slechts gedeeltelijk binnen de heupkom.
3. heupluxatie: de heupkop ligt volledig buiten de heupkom.
Naar schatting zou ongeveer 1 à 3% van alle kinderen geboren worden met een niet perfect gevormde of luxeerbare heup, maar zowat 70 à 80% van de kinderen herstelt spontaan in de eerste drie maanden. Bij de rest ontstaat echter een dysplastische ontwikkeling die niet spontaan verdwijnt en moet behandeld worden.
ln hoeverre de afwijking door bepaalde houdingen na de geboorte kan verergeren, is niet helemaal duidelijk. Wel is bekend dat het dragen van de baby in een draagzak (in heup spreidpositie) gunstig is. Het strekken van de beentjes, bijvoorbeeld om de lichaamslengte te meten, en om in te bakeren wordt afgeraden.
Lees ook: Wanneer en hoe kan je een baby inbakeren?
Risicofactoren
• De aandoening treedt gemiddeld vier keer meer op bij meisjes dan bij jongens.
• Ongeveer 60% van de kinderen met heupdysplasie zijn eerstgeborenen, waarschijnlijk omdat de baarmoeder minder soepel is.
• 30 tot 50% lag in stuitligging (ongeacht de verlossingsmethode, dus ook bij keizersnede).
• Als de baby een scheve nek heeft (scheefstand, torticollis) of een afwijking aan de voet (een klompvoet of een naar binnen gekantelde voet), bestaat er ook een verhoogde kans op dysplasie.
• Er bestaat een duidelijke erfelijke factor in de aandoening, hoewel de manier van overerving nog niet gekend is.
- Gezonde ouders met een aangetast kind: 6% herhalingsrisico
- Een aangetaste ouder: 12%
- Een aangetaste ouder en een aangetast kind: 36%
Het is dus belangrijk om dit probleem bij een volgend kind extra te laten nakijken, bij voorkeur met een echografie.
Elementen die kunnen wijzen op een erfelijk probleem zijn o.m.:
- Zijn er familieleden (ouder, broer/zus, oom/tante of grootouder) bij wie heupdysplasie voorkomt?
- Zijn er familieleden die mank lopen/liepen? (trauma, infectie… uitgezonderd)
- Zijn er familieleden die vroegtijdig (voor 45 jaar) versleten heupen hebben?
Vroege opsporing
Vroege opsporing en behandeling is zeer belangrijk om blijvend letsel te voorkomen. Alle kinderen worden bij de geboorte onderzocht, en nadien regelmatig opgevolgd en getest op de consultatiebureaus van Kind & Gezin. Toch wordt nog regelmatig een late diagnose gesteld omdat het probleem niet altijd aanwezig is bij de geboorte of gewoon niet opgemerkt wordt.
Tekenen die kunnen wijzen op een heupdysplasie:
• Een of beide benen kunnen minder gemakkelijk naar buiten worden gedraaid (Abductiebeperking). Normaal hebben kinderen een abductie tot 100% (dus helemaal wijd gespreid). Vaak zal dit opvallen bij het verversen van de luier.
• De adductoren, dat zijn de spieren die ervoor zorgen dat men het been naar binnen kan brengen, zijn aan de aangetaste zijde meer aangespannen;
• extra bilplooien of ongelijke plooien links en rechts rond de heup/lies/bil;
• het aangetaste beentje lijkt korter dan het gezonde been (ongelijk knieniveau als het kindje op de rug ligt)
• niet-symmetrisch bewegingspatroon van de benen
• Als het kind begint te lopen, gebeurt dit al wankelend of hinkend, en aan de aangetaste kant kunnen de tenen naar binnen wijzen.
Bij een vermoeden van heupdysplasie zal zo snel mogelijk een echografie worden uitgevoerd om de afwijking te bevestigen.
In volgende gevallen wordt aangeraden om rond de leeftijd van 6 weken tot 3 maanden een echografie uit te voeren, ook al zijn er geen externe tekenen die wijzen op heupdysplasie:
• bij stuitligging in het laatste trimester van de zwangerschap of bij de bevalling
• familiaal voorkomen van heupdysplasie
• torticollis, klompvoet
Na de leeftijd van 6 maanden geeft echografie minder goede resultaten en zal een klassieke röntgenfoto nodig zijn.
Behandeling
Dikwijls corrigeert de dysplasie zich spontaan tijdens het eerste levensjaar. Wanneer dit niet het geval is, moet de afwijking behandeld worden.
Het is belangrijk dat men zo snel mogelijk start met een behandeling, zodat vermeden wordt dat de heupkom zich fout gaat ontwikkelen en het kind uiteindelijk mank gaat lopen. Hoe sneller de behandeling, hoe beter het resultaat zal zijn. Op jonge leeftijd is de heup nog volop in ontwikkeling en zijn de weefsels en de beenderen nog relatief makkelijk te vormen. Indien het kind onmiddellijk behandeld wordt, zal het een normale heup ontwikkelen en geen enkele hinder ondervinden. Bij laattijdige diagnose en behandeling kunnen er permanente klachten ontstaan (manken, artrose,…).
Spreidbehandeling
De behandeling van een heupdysplasie berust op het spreiden en plooien van de benen, waardoor de heupkop optimaal in de heupkom wordt geplaatst en de heupkom wordt gestimuleerd om zich goed te ontwikkelen.
• Beneden de leeftijd van 6 maanden wordt meestal gestart met een spreidmiddel waarbij de beentjes enigszins kunnen blijven bewegen. In ons land wordt daarvoor meestal een zogenaamde Pavlik-bandage of –harnas gebruikt. De behandeling duurt twee tot zes maanden.
• Bij oudere kinderen of wanneer de behandeling met een Pavlik-harnas niet het verhoopte resultaat heeft, moet de heupkop eerst in de heupkom geplaatst worden, meestal door de kinderen enkele weken in tractie te leggen en vervolgens gedurende enkele maanden in te gipsen met de beentjes in kikvorshouding.
• Bij kinderen ouder dan 1 jaar en als de heup uit de heupkom
zit en er niet meer kan in gebracht worden via manipulatie van het been, is vaak een operatie nodig.
Wat u zeker niet mag doen
• De beentjes van zuigelingen mogen niet gedwongen gestrekt worden, bijvoorbeeld bij het verschonen of om te meten hoe lang uw kind is. Zeker niet inbakeren.
• Dubbel of driedubbel luieren is geen goede behandeling.
Pavlik-harnas
Voor kinderen jonger dan 6 maanden wordt in ons land meestal een Pavlik-bandage of –harnas gebruikt dat de benen gespreid houdt door de voeten omhoog te trekken. De behandeling duurt twee tot zes maanden.
Het spreidmiddel moet dag en nacht gedragen worden. Het mag, mits akkoord van de arts, eventueel wel even verwijderd worden bij het in bad doen en tijdens het verschonen (de pampers kunt u vervangen zonder de banden en velcro strips te veranderen). Na verloop van tijd en als de heupontwikkeling goed verloopt, kan het zijn dat het harnasje alleen nog ‘s nachts moet gedragen worden.
De bandage bestaat uit een band die op de borstkas loopt en kruist over de rug. Hieraan zitten bandjes met klittenbandsluitingen voor het instellen van de borstomvang en verstelbare haaksluitingen voor het instellen van de schouderbanden. De band over de borstkas moet op de hoogte van de tepels zitten. Vermijd te strak spannen om de ademhaling niet te belemmeren. Er zijn ook twee voetstukken om de voet en het onderbeen ter plaatse te houden. Doordat de beentjes worden opgetrokken komt de heupkop beter in de heupkom te staan.
Gedurende de behandeling moet de bandage regelmatig worden bijgesteld, tot de vereiste spreidstand is bereikt.
Uw kindje kan met gespreide beentjes leren zitten, omdraaien, kruipen, staan en lopen. Vaak wordt alleen de volgorde van de ontwikkeling gewijzigd en als er al enige achterstand in de ontwikkeling optreedt, dan wordt dat snel weer ingehaald. Vaak duurt het wel wat langer voordat de beentjes, die zo lang gespreid zijn geweest, weer helemaal gestrekt kunnen worden.
Wanneer uw baby een Pavlik-bandage moet dragen, is het belangrijk dat u goed weet wat mag en niet mag: hoe u de bandage moet aanleggen, welke sluitingen u mag openen en welke niet, hoe u uw baby kan vervoeren, hoe u hem moet voeden, enz. Uw arts en de verpleegkundigen zullen u alle uitleg geven, maar aarzel niet om bijkomende vragen te stellen.
Tips wanneer uw kindje een Pavlik-bandage moet dragen De bandage moet dag en nacht gedragen worden. Dit betekent dat het alleen af mag bij het in bad doen en tijdens het verschonen Wennen aan de bandage Tijdens de eerste dagen zal uw kindje moeten wennen aan de bandage an kan het huilerig zijn. Dit is vervelend maar het duurt meestal niet langer dan een paar dagen. Pijn De bandage mag geen pijn doen. Indien u vermoedt dat uw kindje wel pijn heeft, omdat het bv. onophoudelijk weent, neem dan contact op met uw arts of ga desnoods naar een dienst spoedgevallen. Dit kan wijzen op een verstoorde doorbloeding. Beweeglijkheid De beweeglijkheid van de beentjes moet goed blijven en uw kindje moet beide knietjes altijd kunnen strekken. Is die niet het geval neemt u het best contact op met uw arts om de bandage aan te passen. Hulpmiddelen om uw kind te dragen en vervoeren Om de baby in je armen te nemen: neem het kindje met zijn/haar rug tegen je borst, met één hand over zijn/haar schouder en tussen zijn/haar beentjes. Het is belangrijk om de hulpmiddelen waarin u uw kind draagt en vervoert aan te passen. Een Maxi Cosi is bijvoorbeeld (te) diep. Daarom moet u hierin een goede dikke handdoek of molton leggen, zodat de beentjes zonder enige belemmering kunnen worden gespreid. Er zijn langere banden voor de Maxi Cosi verkrijgbaar. Ook in een ander autostoeltje moet u ervoor zorgen dat de benen voldoende gespreid kunnen worden. Een rug- of buikdrager kunt u blijven gebruiken, als uw kindje beide beentjes goed gespreid kan houden in de juiste gebogen stand. Een brede babywagen met soepele zijkant of buggy met naar voren uitstekende zitting is aan te raden. Eventueel kussentjes op de zitting en achter de rug, de beentjes over de zijkant (Let op: zorg ervoor dat de beentjes niet worden afgeklemd door de harde rand van de zitting) Op www.heupafwijkingen.nl vindt u een overzicht van wandelwagens en autostoeltjes die bruikbaar zijn bij een spreidmiddel. Verschonen De pampers kunnen vervangen worden zonder het harnas te openen. Neem het kindje niet bij de voetjes om de pamper te vervangen, maar plaats een hand onder zijn dijen. Controleer altijd of de banden van het harnas niet worden gehinderd door de pamper. Wassen Neem het harnas liever niet af om het kindje te wassen. U mag het bandje over de borstkas openen om die te wassen. Om de voet te wassen mag u één voetstuk openen, zonder het af te nemen, terwijl u de dij geplooid en gespreid houdt. Voeden Let er bij het voeden op dat de beentjes goed gespreid blijven. Breng de dijen niet tesamen terwijl flesvoeding of borstvoeding wordt gegeven. Het bandje over de borstkas mag lichtjes worden losgemaakt gedurende een uurtje om ruimte te maken voor het eten. Het kan even zoeken zijn naar een goede houding om uw kindje in een spreidmiddel te voeden. Bij borstvoeding kunt u de volgende manieren proberen: • naast uw baby gaan liggen (op bed); • het hoofdje / lijfje van uw baby op uw onderarm, de beentjes op een kussen naast uw zij; • met een kussen op uw schoot. Slapen Een stevige matras, geen kussen. • Heel kleine babies moeten op hun rug geplaatst worden, tenzij hiervoor een medische contra-indicatie bestaat. • Dekens en lakens niet opspannen; een licht dekbed is een goede oplossing. • Bij een heupprobleem dat slechts aan één kant voorkomt, kan je best het bedje draaien zodat de aangetaste heup zich bevindt aan de kant van de muur. Op die manier zal het kindje niet de neiging vertonen om zich op de zieke zijde te draaien om rond te kijken. . Het kan zijn dat het kindje scheef gaat liggen, zodat het aangedane beentje in de beugel meer gestrekt ligt dan de bedoeling is. Probeer dan de beugel aan te schuiven, zodat weer een optimale spreidstand wordt bereikt. Controleer bij het slapen ook of de beentjes niet worden afgekneld door de kokers. U kunt dit verhelpen door handdoekrolletjes onder de onderbeentjes te leggen. Kleding De kleding mag de spreiding van de beentjes niet belemmeren. • Geen kleren onder het harnas. Meestal kan onder het spreidmiddel wel dunne kleding worden gedragen, zoals een aaneengesloten kruippakje of een luierpakje. • Sokjes mogen tot aan de knie en niet te spannend. • Geen lange of korte broek. • Bescherm het harnas zoveel mogelijk met een slabbetje. • Breed kleedje boven het harnas. Om te voorkomen dat uw kind de klittebandsluitingen van de spreidbeugel lostrekt, is het dragen van ruime pyjama- of joggingpakjes handig. Irritatie Controleer de toestand van de huid (blaren, wondjes), vooral achter de knieën en onder de velcro's. Huidirritatie bij de knieholtes, als de beentjes door het spreidmiddel, dicht tegen de billen zijn opgetrokken, kunt u dun insmeren met zinkzalf. Wassen van de bandage De Pavlik bandage kan met de hand gewassen worden. Als de bandage erg vies is geworden of als het klittenband niet meer goed sluit, wordt hij het best vervangen. Meer info www.heupafwijkingen.nl |
Tractiebehandeling
Bij oudere kinderen (plus 6 maanden), wanneer een Pavlik-bandage onvoldoende effect heeft of wanneer de heup uit de kom is (bij een luxatie) kan uw arts besluiten tot een tractiebehandeling. Deze behandeling gebeurt in het ziekenhuis. Het doel van een tractiebehandeling is om de heupkop in de kom van het heupgewricht terug te brengen en om de verkorte spieren, bloedvaatjes en zenuwen rond het heupgewricht voor te bereiden op de nieuwe positie van de heupkop.
Tijdens deze behandeling ligt uw kind in een bed met aan de beide beentjes een gewicht, zodanig dat de beentjes helemaal omhoog getrokken worden. Na enkele dagen worden de beentjes in de tractie geleidelijk gespreid. De spiertjes en de kapsels worden dan wat opgerekt zodat de heup geleidelijk op zijn plaats kan komen. Tijdens de tractiebehandeling zitten de beentjes voortdurend in een verband. Alleen tijdens het wassen mogen die even af.
Alhoewel een tractiebehandeling geen pijn doet, is het voor uw kindje, dat continu in dezelfde positie in bed moet liggen, een erg belastende periode.
De periode van de tractie is maximum drie weken, dag en nacht. Na die drie weken wordt de kop onder narcose in de heupkom geduwd. Zit de heup perfect in de kom dan krijgt uw kind onder narcose een gipsbroek. Ongeveer 95% van de heupjes is op deze wijze, zonder operatief ingrijpen, in de kom te krijgen. Krijgt men de kop niet in de kom, dan zal uw kind geopereerd moeten worden.
Het gips zorgt ervoor dat de heupkop die door de tractie en door de manipulatie onder verdoving terug in de heupkom zit, op zijn plaats zal worden gehouden. De gipsbroek moet minimaal zes weken tot drie maanden worden gedragen. Na het aanleggen van het gips mag uw kind het ziekenhuis verlaten. Het verzorgen van uw kindje met een gipsbroek is niet eenvoudig. U krijgt in het ziekenhuis alle instructies mee om dat op de beste manier te kunnen doen.
Heupoperatie
Bij oudere kinderen (plus 1 jaar) of als de heup niet goed reageert op de behandeling met spreidbroekjes en spreidbeugels, is een operatie nodig. Er zijn verschillende operaties mogelijk, afhankelijk van de concrete situatie. Na deze operatie is ook weer een nabehandeling met een gipsbroek gedurende een drietal maanden nodig.
Een heupdysplasie die pas op latere leeftijd wordt ontdekt, vaak naar aanleiding van pijnklachten of bewegingsbeperkingen in de heup bij dagelijkse bezigheden, zal meestal een operatie vereisen.
Meer info
www.uzleuven.be
www.kindengezin.be/
nhg.artsennet.nl
www.kinderorthopedie.nl
www.heupafwijkingen.nl