Scheel zien - Strabisme
dossier
Scheelzien is een afwijking van de stand van de ogen, waarbij de ogen niet op hetzelfde punt gericht zijn. Hierdoor ontstaat normaal gesproken een dubbelbeeld.
Vaak is het steeds hetzelfde oog dat wegdraait, maar het scheelzien kan ook alternerend zijn, waarbij nu eens het ene en dan het andere oog afwijkt.
• convergent strabisme (esotropie) indien één oog naar binnen draait
• divergent strabisme (exotropie) indien één oog naar buiten draait
• hypertropie of hoogstand van één oog
• hypotropie of laagstand van één oog.
Het ontstaat meestal op kinderleeftijd, maar kan ook bij volwassenen optreden.
Wanneer scheelzien op jonge leeftijd ontstaat is er zelden sprake van dubbelzien. Het dubbelbeeld wordt in de hersenen onderdrukt.
Als het beeld van hetzelfde oog enige tijd achter elkaar wordt onderdrukt, dan ontwikkelt het scherpzien van dit oog zich niet goed en gaat het gezichtsvermogen achteruit. Men spreekt dan van een lui oog . Deze moet zo vroeg mogelijk behandeld worden door afdekking van het goede oog. Indien de behandeling te laat gestart wordt of niet lang genoeg volgehouden wordt, kan het verlies aan zicht onomkeerbaar zijn.
Wanneer de ogen beurtelings scheel kijken is de kans op een lui oog klein.
Wanneer het scheelzien pas op oudere leeftijd optreedt is de kans op een lui oog klein. In dat geval kan het beeld van het afwijkende oog minder gemakkelijk worden onderdrukt. Er zal dan dubbelzien optreden. Het kind knijpt dan vaak één oog dicht, houdt de hand voor het oog of klaagt over dubbelzien.
Lees ook: Lui oog (Amblyopie): 'In de praktijk vaak een gebrekkige behandeling'
Bij wie komt scheelzien voor?
Strabisme komt voor bij 2 tot 3 % van de kinderen. Het kan een aangeboren afwijking zijn of optreden in de kinderjaren.
Soms gaat het om een pseudostrabisme of een schijnvorm van scheelzien: omdat baby’s vaak nog een brede neusrug hebben, heeft men de indruk dat de oogjes naar binnen draaien, hoewel dit in werkelijkheid niet zo is.
Vaak is er een familiale voorgeschiedenis van strabisme, waardoor het risico voor blijvend scheelzien vergroot.
Aangeboren scheelzien dat continu zichtbaar is, vraagt een vroegtijdig oogonderzoek en behandeling; indien het scheelzien slechts af en toe te zien is, maar blijft voorkomen na de leeftijd van 9 maanden is een oogonderzoek eveneens aangewezen.
Sommige kinderen ontwikkelen pas scheelzien na de leeftijd van 12 maanden of op peuter- of kleuterleeftijd:
Mogelijke oorzaken zijn:
• Een oogafwijking, waardoor één oog minder scherp ziet en gaat wegdraaien.
• Verziendheid, waardoor de ogen meer inspanning moeten doen om een scherp beeld te bekomen, kan aanleiding geven tot het naar binnen draaien van één oog.
• Een minder goede sturing van de spierbalans van de oogspieren, komt soms pas na verloop van tijd tot uiting, eventueel na het doormaken van een kinderziekte of bij extreme vermoeidheid.
• Een ongeval of neurologische afwijkingen kunnen leiden tot een gestoorde bezenuwing van één of meerdere oogspieren met oogspierverlamming tot gevolg.
• Een ongeval met beschadiging van de oogkas kan oorzaak zijn scheelzien, al of niet met dubbelzien.
Bij volwassenen zijn ook meerdere oorzaken van strabisme mogelijk:
• Scheelzien al of niet behandeld op kinderleeftijd kan soms bij volwassenen nog aanleiding geven tot het wegdraaien van één oog.
• Een slecht ziend oog tengevolge van een ongeval of een ander oogletsel kan op volwassen leeftijd ook oorzaak zijn van wegdraaien van dat oog.
• Paralytisch strabisme of scheelzien door oogspierverlamming kan voorkomen na een ongeval met hersenbeschadiging, bij neurologische aandoeningen, bij diabetes of suikerziekte, bij vaatlijden met zenuwaantasting door zuurstoftekort of na een hersenbloeding
• Restrictief strabisme of scheelzien door mechanische beperkingen van de oogspieren komt meestal voor na een ongeval met beschadiging van de oogkas of bij patienten met schildklier problemen met aantasting van de oogspieren.
Vroeg ingrijpen
Op kinderleeftijd is diagnose en behandeling van groot belang: indien op jonge leeftijd (voor 7 jaar) geen behandeling wordt ingesteld, is het risico voor een lui oog of amblyopie of een onherstelbaar slecht zicht aan één oog zeer groot.
Bovendien kan het ook een symptoom van een andere aandoening zijn, zowel een meer algemene ziekte als een onderliggende oogziekte. Elk scheel kind moet dus uitgebreid door de oogarts onderzocht worden om een onderliggende pathologie uit te sluiten.
Bij volwassenen met strabisme is het niet het risico voor slecht zicht, maar wel de klachten van storende dubbelbeelden of het esthetische aspect wat behandeling vraagt.
Behandeling bij kinderen
Voor de behandeling bij kinderen geldt: eerst het luie oog, dan het schele oog. Scheelzien kan immers in principe ook op latere leeftijd behandeld worden, het luie oog is echter alleen in de eerste levensjaren vatbaar voor verbetering.
Bij kinderen met scheelzien die een lui oog ontwikkeld hebben, richt de behandeling zich in de eerste plaats op het verbeteren van de gezichtsscherpte. Daarvoor wordt het goede oog afgedekt met een plakker om het andere oog tot fixeren te dwingen. Aanvullend is soms een bril nodig. Afhankelijk van de daling van de gezichtsscherpte en van de leeftijd van het kind moet de plakker enkele uren per dag tot hele dagen gedragen worden. Regelmatige controles zijn nodig, zowel om de vooruitgang van het luie oog te evalueren als om de gezichtsscherpte van het afgeplakte oog te volgen. Dat kan nl. op zijn beurt lui worden door de plakker. Tijdig aanpassen van het afplakschema kan dat voorkomen. De afdekbehandeling verandert niets aan de oogstand, al kan die ondertussen wel spontaan veranderen.
Lees ook: Lui oog (Amblyopie): 'In de praktijk vaak een gebrekkige behandeling'
De oogspieroperatie
Bij een deel van de schele kinderen zal vroeg of laat worden besloten tot een oogspieroperatie verricht waarbij de oogspieren die aan de buitenkant van de oogbol vastzitten, verzwakt worden of versterkt door ze te verplaatsen of in te korten. Dit kan aan een of aan beide ogen gebeuren.
Bij jonge kinderen gebeurt dit onder volledige narcose en vergt meestal 1 nacht hospitalisatie.
Na de operatie zullen de ogen rood en wat gezwollen en pijnlijk zijn. Er kunnen oogdruppels worden voorgeschreven. De eerst dagen na de operatie kan het kind beter niet in de zandbak spelen. Ook wordt zwemmen vlak na de operatie in het algemeen ontraden wegens infectiegevaar. Ook mag er gedurende deze periode niet aan sport gedaan worden of zware fysische inspanning geleverd worden.
Het is soms nodig meer dan 1 ingreep uit te voeren om een goed functioneel en esthetisch resultaat te bekomen.
Bij oogspieroperaties op oudere leeftijd is het erg belangrijk tevoren goed te onderzoeken in hoeverre er kans bestaat op dubbelzien na een operatie. Soms zijn de hersenen zo goed aangepast aan de bestaande schele oogstand dat het onmogelijk is een cosmetisch storend scheelzien te corrigeren zonder dubbelzien te veroorzaken. In dat geval moet van een operatie worden afgezien.
Het functioneel verlies van een oog kan in zeer uitzonderlijke gevallen optreden door infectie, ontsteking, bloeding of vasculaire occlusie.
Behandeling bij volwassenen
Scheelzien door een oogspierverlamming kan soms spontaan verbeteren. In geval van storende dubbelbeelden kan tijdelijk één oog afgedekt worden of kan er een prismacorrectie op een brilglas gekleefd worden om de beelden terug bij elkaar te brengen in afwachting van spontaan herstel.
Prismaglazen kunnen een blijvende oplossing bieden bij beperkte vormen van scheelzien.
Een operatie van de oogspieren kan nodig zijn om blijvende vormen van scheelzien met dubbelzien te verhelpen. Oogspieren worden verplaatst aan één of aan beide ogen. Bij volwassenen is de ingreep eventueel mogelijk onder plaatselijke verdoving, afhankelijk van de soort operatie die moet uitgevoerd worden.
Ook bij volwassenen kunnen meerdere ingrepen nodig zijn om tot een bevredigend resultaat te komen.