Het Angelman Syndroom

dossier Het Angelman Syndroom (AS) is een genetische aandoening waardoor er een aangeboren stoornis ontstaat in de hersenontwikkeling. Dit leidt tot motorische en verstandelijke beperkingen, een ernstige spraakstoornis, typische gelaatskenmerken en vaak epilepsie. Op dit moment is er geen behandeling die tot genezing leidt, maar door een aangepaste behandeling en begeleiding kan de ontwikkeling wel sterk gestimuleerd worden en kunnen veel (gezondheids)problemen verholpen worden.

Het syndroom van Angelman werd vroeger ook het 'happy puppet syndroom' genoemd omdat kinderen met het Angelman syndroom vaak een typisch houterig looppatroon en lachbuien hebben.
Het Angelman syndroom komt voor bij ongeveer 1 op 20.000 pasgeborenen en is meestal niet erfelijk.
Het syndroom is al vanaf de geboorte aanwezig, maar meestal valt pas tussen de leeftijd van 6 en 12 maanden op dat er iets met het kind aan de hand is.

Typische kenmerken en gezondheidsproblemen van het Angelman syndroom

123-angelman-syndr-09-16.jpg
De typische symptomen van het Angelman syndroom verschijnen meestal pas vanaf de leeftijd van 6 maanden tot één jaar. Deze symptomen zijn echter mild waardoor de diagnose vaak pas in het tweede of derde levensjaar wordt gesteld.

1. Uiterlijke kenmerken
• Kleine schedelomtrek, met een plat achterhoofd. Meestal valt dit past vanaf het tweede levensjaar op.
• Op het achterhoofd bij de haargrens wordt een diepe groef gevonden.
• Brede mond met ver uiteenstaande tanden.
• Spitse kin.
• Vaak de tong naar buiten en kwijlen.
• Blond haar en blauwe ogen.
• Blanke huid, met relatief weinig pigment.
• Scheel zien.

2. Ontwikkelingsachterstand
• In de tweede helft van het eerste levensjaar valt het op dat kinderen met het syndroom van Angelman achter lopen in hun ontwikkeling vergeleken met leeftijdsgenoten. Zij gaan veel later dan leeftijdsgenoten rollen, zitten en staan. Ook voelen zij vaak slapper aan in hun spieren.
• Vaak kunnen de kinderen pas vanaf de leeftijd van ongeveer 3 à 4 jaar lopen, sommigen nog later. Sommige kinderen leren nooit lopen.
• Het looppatroon is opvallend, waarbij ze een wat houterige, schokkerige, bibberige beweging maken, met uit elkaar gehouden benen. De armen worden in de elleboog gebogen en hooggehouden.
• Evenwichtsstoornissen
• Ook de fijne motoriek ontwikkeld vertraagd. Er kan sprake zijn van een te hoge of te lage spierspanning, en dat geeft problemen met onder meer de mondmotoriek. Ook kan de gevoeligheid in de mond afwijkend zijn. Een goede motoriek van tong, lippen en wangen is heel belangrijk om goed te kunnen ademen, praten, eten en drinken.

3. Verstandelijke beperkingen.
Onderzoeken tonen aan dat de structuur van de hersenen normaal is, maar dat de neurologische functies verstoord zijn. Dit vertraagt het aanleren van vaardigheden. Dankzij intensieve begeleiding en een stimulerende omgeving kan dit ontwikkelingsproces wel vergroot worden.

• Meestal laag IQ (beneden 30).
• Taalbegrip en auditief korte termijngeheugen sterk en visueel-ruimtelijk inzicht en visueel-motorische integratie zwak ontwikkeld.

4. Spraak-taalachterstand
De meeste kinderen met het syndroom van Angelman kunnen niet praten, sommige kinderen kunnen enkele woordjes zeggen. Het begrijpen van gesproken taal is vaak moeilijk, meestal worden plaatjes en gebaren beter begrepen.

5. Voedingsproblemen
• De baby drinkt meestal slecht: niet goed zuigen, vaak stoppen, kokhalzen of verslikken, spugen na de voeding...
Dit komt waarschijnlijk doordat de spieren vrij slap zijn waardoor er onvoldoende kracht is om te zuigen en doordat er geen goede coördinatie is tussen ademen en slikken.
Om deze reden lukt het geven van borstvoeding vaak niet goed.
Het kan zijn dat een kind daardoor te weinig drinkt en dat (tijdelijk) sondevoeding nodig is.

• Verder bestaat er meer kans op verslikken tijdens het drinken en het terugstromen van voeding vanuit de maag naar de slokdarm en de mond (reflux).
• Ook het ontwikkelen van happen en kauwen kan vertraagd verlopen, en er kunnen problemen optreden bij de overgang van lepelvoeding naar kauwen en bij het leren drinken uit een beker.
• Oudere kinderen zijn ook vaak voortdurend met eten bezig en hebben moeite om op te houden met eten, wat tot overgewicht kan leiden.
• Oudere kinderen proberen ook niet eetbare voorwerpen te eten.

6. Epilepsie
Epilepsie treedt bij 80 - 90% van de kinderen op. De eerste aanval treedt meestal op wanneer de kinderen tussen de 18 en 24 maanden oud zijn. Bij één op de vijf begint de epilepsie voordat ze één jaar oud zijn.
De epilepsie kan zich voordoen in de vorm van volledige toevallen (tonisch-clonisch), maar vaak ook als kortdurende wegrakingen (absenses) of onwillekeurige spiertrekkingen (myoclonus).
Het EEG vertoont naast epilepsiekenkerken ook afwijkingen die speciaal bij Angelman syndroom passen.

7. Gedragskenmerken
Kinderen met het Angelman syndroom hebben vaak typische gedragskenmerken.
• Ze hebben een opgewekt karakter en lachen vaak. Vanaf de leeftijd van 3 jaar kan dit toenemen tot echte lachaanvallen. Later kunnen er perioden met lachen optreden die spontaan ontstaan.
• AS Kinderen zijn erg gericht op hun mond. Ze bewegen hun tong vaak (tongue thrusting) en stoppen hun vingers (soms zelfs hun tenen), maar ook voorwerpen, vaak in de mond. Daardoor wordt de speekselvorming gestimuleerd, waardoor kinderen en volwassenen met AS vaak kwijlen.
• ADHD-achtig gedrag. Ze hebben moeite om zich lang te concentreren op een bepaald voorwerp of een bepaalde bezigheid. Vaak zijn ze voortdurend in de weer en kunnen ze moeilijk stil zitten en zijn gemakkelijk af te leiden. Een deel van de kinderen heeft autistische kenmerken.
• AS kinderen zijn nieuwsgierig van aard en zien geen gevaar. Ze zijn gefascineerd door water en zwmmen graag zwemmen. Als je niet oplet springen ze zo gekleed en wel in het water. Ze hebben ook een fascinatie voor reflecterende oppervlakken (zoals spiegels) en plastic, spelen graag met ballonnen en met speelgoed dat geluid (lawaai) veroorzaakt. Televisie is ook een favoriete bezigheid.
• AS kinderen zijn geïnteresseerd in hun omgeving en kunnen sociale contacten ontwikkelen. Doordat ze zich niet met woorden kunnen uiten, kan er nogal eens agressief gedrag ontstaan, zoals aan de haren trekken, krabben, slaan of bijten. Dit kan een manier zijn van het kind om de aandacht te trekken omdat het iets wil. Het kan dit immers niet met woorden aangeven. Als dit gedrag niet wordt aangepakt en het kind niet aangeleerd wordt zich op een andere manier te uiten, kan het gedrag blijvend worden.

8. Slaapproblemen
De meeste AS kinderen slapen heel slecht. Ze vallen moeilijk in slaap en worden 's nachts vaak wakker.
Er zijn twee factoren die voornamelijk verantwoordelijk zijn voor de slaapproblemen: epilepsie en een verstoring in het aanmaken van de stof melatonine, waardoor het dag-nachtritme verstoord wordt.

9. Verkromming rug (scoliose)
Bij een op de tien kinderen met Angelman syndroom bestaat er de neiging tot krom groeien van de rug. Dit kan al vanaf het vijfde jaar beginnen. Regelmatige controle van de rug is daarom nodig om het ontstaan van een verkromming vroegtijdig op te sporen. Het risico op een verkromming van de rug is bij meisjes groter dan bij jongens.
De oorzaak kan liggen in afwijkingen van het bot, de zenuwen, de spieren of het bindweefsel.

10. Kwijlen
AS kinderen hebben vaak problemen met kwijlen. Dit heeft mogelijk te maken met slikstoornissen. Er kunnen ook afwijkingen zijn van de vorm, grootte en functie van de kaak en/of de tong. Soms passen de kaken onderling niet goed en sluiten de tanden en kiezen niet goed op elkaar.
Het speeksel rond de mond en kin verweekt de huid, met beschadiging en gevoeligheid tot gevolg.

11. Maagdarmproblemen
• Veel kinderen met AS hebben moeite om hun ontlasting kwijt te raken en hebben regelmatig last van verstopping.
• Oudere kinderen met AS hebben een vergrote aanleg tot overgewicht omdat zij voortdurend kunnen blijven eten.
• Bij kinderen en volwassenen met AS komt het vaker voor dat er maaginhoud terugkomt in de slokdarm (maagbrand of reflux). Dit wordt veroorzaakt door een niet goed functioneren van het afsluitingsmechanisme van de maagingang.

12. Infecties
Kinderen en volwassenen met AS zijn iets gevoeliger voor het oplopen van infecties. Meestal gaat het om oorontstekingen of om infecties van de neus, keel of luchtpijp.

13. Gevoeligheid voor warmte en zon
Drie van de vier kinderen met AS hebben een lichte huidskleur, blond haar en blauwe ogen, doordat er in de huid te weinig pigment tot ontwikkeling is gekomen. Zij verbranden daardoor snel in de zon.

14. Oogproblemen
Bij kinderen met AS komt scheelzien vaak voor. Dit heeft mogelijk te maken met het tekort aan pigmentvorming.

15. Oorproblemen
In de eerste jaren zijn er veel oorproblemen. Met name zijn er veel middenoorontstekingen, waardoor er trommelvliesbuisjes geplaatst moeten worden.
Regelmatige middenoorontstekingen kunnen leiden tot afname van de geleiding van geluidstrillingen van het trommelvlies naar het binnenoor (geleidings slechthorendheid).

16. Voetproblemen
• De voeten blijven in groei achter bij leeftijdgenoten. Doorgezakte voeten (platvoeten) komen bij kinderen met AS vaak voor.
• Ook kunnen de voeten wat naar buiten kantelen, waardoor het lichaamsgewicht steeds meer op de binnenkant van de voeten rust. Stevige schoenen en eventueel later aangepaste schoenen, kunnen het ontstaan of verergeren hiervan vaak voorkomen.

17. Menstruatieproblemen
De puberteit kan iets vertraagd zijn, maar verloopt meestal normaal.
• Meisjes en vrouwen met AS hebben een normale menstruatie en kunnen dezelfde lichamelijke en psychische klachten hebben als iedere andere vrouw voor de menstruatie zoals premenstrueel syndroom (PMS).
• Een vrouw met AS kan gewoon zwanger raken. Raadpleeg uw arts over mogelijke anticonceptiemiddelen. Sommige anticonceptiemiddelen kunnen ook verlichting brengen bij menstruatieklachten.

Verschillende genetische oorzaken

Het Angelman syndroom ontstaat door een aangeboren afwijking van een groepje genen op het chromosoom 15 dat afkomstig is van de moeder. Als op het chromosoom 15 van de vader een fout ontstaat, ontwikkelt zich het Prader-Willi syndroom dat andere kenmerken heeft dan het Angelman syndroom.

Zie Prader-Willi syndroom
Het Angelman syndroom ontstaat als het UBE3A gen op de lange arm van chromosoom 15 dat afkomstig is van de moeder niet aanwezig is of niet actief is. Het UBE3A gen is verantwoordelijk voor de functie van het ubiquitine-ligase enzym, dat de productie van ubiquitine regelt. Deze stof is nodig voor de regulatie van eiwitten in de cel. Door het ontbreken ervan worden eiwitten die niet meer compleet zijn of een afwijkende structuur hebben gekregen, opgeruimd. Vermoed wordt dat dit gen een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van bepaalde delen van de hersenen zoals de hippocampus en de kleine hersenen of verbindingen tussen die hersendelen.
Ook andere verwante genen kunnen een rol spelen bij bepaalde kenmerken van het Angelman syndroom.
Er zijn momenteel vier verschillende foutjes bekend die leiden tot Angelman syndroom.

1. Deletie 15q11-13 maternaal
De meest voorkomende oorzaak (60-75 % van de gevallen) is het ontbreken van een klein stukje informatie (deletie) op de lange arm van chromosoom 15 (in de15q11-13 regio van het chromosoom) dat afkomstig is van de moeder. Hierdoor ontbreekt de moederlijke kopie van het UBE3A gen.
Het ontbreken van het stukje DNA uit chromosoom 15 ontstaat bij toeval tijdens de vorming van de zaadcellen of eicellen. Eigenlijk is het een soort kopiëerfout.

De kans dat zoiets gebeurt is erg klein. De herhalingskans bij een volgende zwangerschap is dan ook uiterst gering, aangezien de oorspronkelijke 'fout' niet bij een van beide ouders aanwezig is.
Er zijn zeldzame gevallen beschreven waarbij er bij een van beide ouders toch een afwijking aan het chromosoom 15 aanwezig was. Het ging daarbij om een zogeheten 'gebalanceerde translocatie' bij een van de ouders van een kind met Angelman syndroom. Bij een gebalanceerde translocatie ontbreekt er een stukje van een chromosoom (deletie), maar is het ontbrekende stukje vast blijven zitten aan een van de andere chromosomen uit de celkern (translocatie). Iemand met een gebalanceerde translocatie is in de regel niet ziek, omdat het afgebroken stukje nog aanwezig is.

2. Paternale uniparentale disomie (pUPD15)
Wanneer van een bepaald chromosomenpaar beide chromosomen afkomstig zijn van de vader of van de moeder, en niet zoals normaal één van vader en één van moeder, spreekt men van uniparentale disomie.
Indien beide chromosomen 15 van de vader afkomstig zijn, en er dus geen moederlijk chromosoom 15 aanwezig is, wat paternale uniparentale disomie wordt genoemd, ontstaat het Alderman syndroom. Voor het goed functioneren van het stukje chromosoom 15q11-q13 is het essentieel dat het ene chromosoom 15 van moeder afkomstig is en de ander van vader. Als dit niet het geval is, werken de genen op dit deel van chromosoom 15 niet op de normale manier.
Dit komt bij ongeveer 2 à 5 % van de kinderen met Alderman syndroom voor.

3. Afleesstoornis (Imprintingsstoornis of IC Defect)
In bepaalde gedeelten van de genetische code op een chromosoom werken de genen anders wanneer dat bepaalde chromosoom van de vader of van de moeder is verkregen. Het is dan van belang dat de genen een imprinting ('inprint' of 'stempel') van vader of moeder hebben gekregen. Hierbij wordt dan óf het van vader óf het van moeder verkregen gen inactief gemaakt ('gemethyleerd').
In het gebied van chromosoom tussen 15q11 en q13 liggen enkele genen waarvan de werking afhankelijk is van het feit of ze van vader of van moeder afkomstig zijn. Wanneer door de imprintingsstoornis het van moeder afkomstige gen niet is geïnactiveerd, zijn dus zowel het van vader afkomstige, als het van moeder afkomstige gen actief. En dat leidt tot de geboorte van een kind met Angelman syndroom.

4. Mutatie in het UBE3A gen
Wanneer het UBE3A gen (of een verwant gen) een afwijking (mutatie) vertoont, is het niet werkzaam en kan een bepaald enzym dat essentieel is in de stofwisseling van een bepaald eiwit niet worden aangemaakt.
Dit defect zou bij ongeveer 5 à 10 % van de kinderen met het Alderman syndroom voorkomen. Bij maternale overerving is de kans op AS voor elk kind 50%. Bij paternale overerving is er géén AS in de volgende generatie.

Hebben broers en zussen een verhoogde kans op Angelman syndroom?
Hoewel het syndroom van Angelman wordt veroorzaakt door een fout in het erfelijke materiaal, heeft maar een deel van de kinderen dit foutje overgeërfd via meestal de moeder. Bij het merendeel van de kinderen is het foutje ontstaan na de bevruchting van eicel en zaadcel. Het is dus meestal geen erfelijke ziekte. De kans dat ook broertjes of zusjes ziek worden, is zeer klein.
Soms is het foutje in het erfelijk materiaal ontstaan in de eicellen zelf. In dat geval hebben broertjes en zusjes van kinderen met het syndroom van Angelman een vergrote kans om ook het syndroom van Angelman te krijgen. Dat is afhankelijk van de preciese fout die aan de basis ligt van het chromosoomdefect.
• Bij een deletie en bij pUPD bedraagt de kans op herhaling minder dan 1%
• Bij een inprintingsfout of een mutatie van het UBE3A-gen bedraagt de kans op herhaling 50%.
Onderzoek tijdens de zwangerschap
Wanneer bekend is welk foutje in een familie heeft gezorgd voor het ontstaan van Angelman syndroom, dan is het mogelijk om tijdens een zwangerschap prenatale diagnostiek te verrichten om te kijken of dit kindje ook AS heeft.

5. Overige
Bij 10-15% van de personen die op grond van de verschijnselen voldoen aan de criteria Angelman syndroom, kan geen van deze oorzaken aangetoond worden. Waarschijnlijk is er dan sprake van een gendefect dat op dit moment nog niet bekend is.

Hoe wordt de diagnose van AS gesteld?

De diagnose begint met het herkennen van de symptomen en typische kenmerken. Daarnaast kan met een EEG de elektrische activiteit van de hersenen in kaart gebracht worden. Daarop kunnen afwijkingen worden aangetoond die specifiek zijn voor het Angelman syndroom.
Meestal kan de diagnose gesteld worden vanaf de leeftijd van ongeveer 18 maanden, als de meeste symptomen en kenmerken zichtbaar worden.


Diagnosecriteria voor het Angelman Syndroom

Kenmerken die bij alle AS kinderen voorkomen
• Ernstige ontwikkelingsachterstand. Deze wordt vaak in de loop van het eerste levensjaar duidelijk.
• Ernstige spraaktaalachterstand: geen of weinig gebruik van woorden, receptieve en non-verbale communicatievaardigheden hoger dan de verbale vaardigheden
• Bewegings- en evenwichtsstoornissen: wankelend lopen, houterige, bevende bewegingen van armen en benen
• Karakteristieke kenmerken: combinatie van vaak lachen/glimlachen, vrolijk, makkelijk prikkelbaar, overmatig actief bewegen, snel afgeleid zijn.

Kenmerken die bij de meerderheid van de AS kinderen worden gezien
• Vertraagde en disproportionele groei van de hoofdomtrek: Het hoofd is bij de geboorte normaal van grootte, maar groeit daarna minder hard zodat het geleidelijk te klein is in vergelijking met leeftijdsgenootjes (microcefalie).
• Epilepsie met een afwijkend EEG: eerste aanval meestal vóór de leeftijd van 3 jaar

Andere kenmerken die in 20 tot 80% van de gevallen worden gezien
• Slaapstoornissen: abnormaal slaap/waakritme
• Afgeplat achterhoofd (brachycephalie)
• Overmatige tongbewegingen ('thrusting'), tong steekt vaak uit de mond en veel kwijlen
• Problemen met zuigen en slikken
• Problemen met de voeding in de eerste jaren
• Geleidelijk ontwikkelen van typische gelaatskenmerken: brede mond met ruimte tussen de tanden, vooruitstekende kin.
• Veel kauw/mondbewegingen
• Vaak vingers of voorwerpen in de mond steken
• Scheel zien (Strabismus)
• Blauwe/lichte ogen
• Licht getinte huid door pigmenttekort
• Armen hooghouden met gebogen ellebogen, vooral tijdens het lopen
• Breed gangspoor met enkels in pronatie (waarbij de buitenkant van de voet wordt opgetrokken)
• Overgevoeligheid voor warmte en zon
• Fascinatie voor water en glinsterende voorwerpen
• Versterkte reflexen aan de benen
• Bij oudere kinderen neiging tot teveel eten en overgewicht
• Obstipatie (verstopping)
• Vanaf de puberteit krom groeien van de rug (scoliose).

Gericht cytogenetisch en DNA-onderzoek in een gespecialiseerd centrum zijn nodig om de diagnose te bevestigen en het preciese soort genetische afwijking te bepalen. Dat gebeurt aan de hand van onder meer volgende tests.

• DNA-onderzoek met methylatietest
Met deze test kan men onderzoeken of een specifiek gen al dan niet aanwezig is. Met de test kan ook onderzocht worden of dit gen actief of niet-actief is.
Deze test, waarbij een klein beetje bloed van de baby nodig is, toont het afleespatroon (imprinting pattern) van het chromosoom 15.? De test maakt geen onderscheid tussen de drie oorzaken maar kan met meer dan 80 % zekerheid het Angelman syndroom bevestigen of uitsluiten. Indien een afwijkend methylatiepatroon wordt vastgesteld, is verder onderzoek noodzakelijk om het precieze onderliggende defect op te helderen
Indien géén afwijkende methylatie wordt aangetoond bij een AS patiënt, is UBE3A mutatie analyse aangewezen.

• Methylatie specifieke multiplex ligatie PCR amplificatie (MLPA)
Deze techniek heeft het voordeel dat in één test zowel het methylatiepatroon bekeken kan worden als de preciese fout kan opgespoord worden, en dat in geval van een deletie de grootte hiervan kan worden bepaald.

• Fluorescentie in situ hybridisatie (FISH)
Dit is een techniek waarbij chromosoom(delen) aangekleurd worden en vervolgens onder een speciale microscoop worden bekeken om eventuele chromosomale afwijkingen (zoals translocaties, deleties en duplicaties) op te sporen.
Bij FISH onderzoek moet tevoren vaststaan om welke vermoedelijke chromosoomafwijking (DNA-afwijking) het gaat.
Hiermee kunnen naar schatting 70% van de mensen met Angelman syndroom worden gediagnosticeerd.

• Micro-array analyse (CHG)
Dit is een gedetailleerd onderzoek van de chromosomen waarbij gezocht wordt naar kleine deleties of duplicaties (stukjes die ontbreken of zijn toegevoegd) die niet met gewoon chromosomenonderzoek kunnen worden opgespoord.
Deze test is een alternatief voor de FISH-test.

• DNA-polymorfisme analyse
Hiervoor is zowel bloed van ouders als van het kind nodig. Hiermee kunnen een maternale uniparentele disomie (mUPD) en een imprinting center defect/mutatie (ICD) van elkaar worden onderscheiden.

• DNA-sequentietest
Wanneer een mutatie op het UBE3A gen wordt vermoed, kan een genetische sequentietest uitgevoerd worden.

Behandeling

Het Angelman syndroom kan (nog) niet genezen worden. De meeste mensen met AS hebben een normale levensverwachting, tenzij er complicaties zijn die deze levensverwachting bekorten (moeilijk behandelbare epilepsie, ernstige slikproblemen...).
De behandeling is er op gericht de symptomen van de ziekte zo veel mogelijk te onderdrukken of om het kind er zo goed mogelijk mee te leren om gaan.

• Het ontwikkelingsproces van AS kinderen kan versneld worden door intensieve begeleiding en een stimulerende omgeving. Maar de meeste kinderen blijven hulp en ondersteuning nodig hebben om te kunnen functioneren in het dagelijkse leven. Gemiddeld bereiken kinderen met het Angelman syndroom uiteindelijk het niveau van een 2 tot 3 jarig kind.
• Beperkingen in bewegen kunnen met ergo- en kinesitherapie worden verbeterd. Logopedie kan helpen bij het stimuleren van taalontwikkeling of gebarentaal, en er kan hulp geboden worden bij de gedragsproblemen.
• Communiceren verloopt meestal met behulp van gebaren en plaatjes en niet met behulp van woorden.
• Voor de meeste kinderen met het syndroom van Angelman is het volgen van onderwijs te moeilijk, ze hebben speciaal voor hen aangepast onderwijs nodig.
• Ernstige symptomen zoals epilepsie en slaapstoornissen worden onderdrukt met medicijnen. Met het ouder worden verminderen de slaapproblemen meestal, verbetert de hyperactiviteit en kunnen ook de epilepsie-aanvallen afnemen.
• De mobiliteitsproblemen kunnen met het verouderen toenemen en de gewrichten kunnen strammer worden. Uiteindelijk zullen ongeveer vier op de tien kinderen een rolstoel nodig te hebben om zich te verplaatsen.

Op de website van de Nederlandse Nina Foundation vindt u een uitgebreid overzicht van de behandelingsmethoden, met tal van concrete tips en hulpmiddelen.
http://www.ninafoundation.eu/index.php/diversen/diversen/115-reader-angelman-syndroom/file

Mogelijk worden er in de komende jaren technieken ontwikkeld om de functie van het defecte UBE3A gen in de hersenen van mensen met AS te herstellen. Maar dat is voorlopig nog toekomstmuziek.

1. Motoriek
AS is een neurologische aandoening, waarbij de hersenen niet goed in staat zijn om de spierspanning goed aan te sturen. Dat betekent dat voor veel motorische bewegingen de spanning van de spieren te zwak (hypotoon) of te sterk (hypertoon) is. Kinderen met AS hebben dus meer tijd nodig om bepaalde bewegingen uit te kunnen voeren dan hun leeftijdgenootjes.
• De meeste AS kinderen slagen er vroeg of laat in om te leren stappen. Oefening en doorzetting van alle partijen zijn belangrijk. Een gespecialiseerd kinesist en/of orthopedisch specialist is daarbij een belangrijke meerwaarde.

• Een kinesist kan ook helpen bij het stimuleren van de oog-hand coördinatie en de fijn-motorische bewegingen. Deze aspecten zijn belangrijk om op termijn geschikte communicatiemiddelen te leren gebruiken.

• Een logopedist kan helpen met de stimulatie van de mondmotoriek. Door oefeningen worden de aangezichtsspieren getraind, waardoor de mimiek wordt gestimuleerd. Mimiek is erg belangrijk voor AS kinderen omdat ze daarmee vaak proberen te communiceren.
Ook het gebruik van een orthodontische beugel kan de mondmotoriek verbeteren. Dankzij een beugel kan het kind de lippen beter sluiten, waardoor het speeksel eerder in de mond blijft.

Ergotherapeuten begeleiden mensen met lichamelijke beperkingen om hen zelfstandig mogelijk te laten leven. Het kan gaan om aanpassingen in huis tot allerlei hulpmiddelen. Ook geven ergotherapeuten trainingen in zichzelf aankleden of alleen eten (soms met aangepast bestek).

Hydrotherapie is een van de methoden om de motoriek te oefenen. De meeste kinderen met AS houden van water. Heel wat kinderen zetten hun eerste zelfstandige passen in het zwembad.

• Ook hippotherapie (therapie met paarden) wordt op veel plaatsen aangeboden. De bewegingen van het paard kunnen helpen om een sterker evenwichtsgevoel te krijgen. Ook het contact met het paard is voor veel kinderen een meerwaarde in hun emotionele ontwikkeling.

Muziektherapie waarbij het kind zelf muziek maakt of naar muziek luistert, kan een zinvolle aanvulling zijn bij de andere behandelingen.

Voetreflexologie en osteopathie lijken voor sommige kinderen een goede aanvulling van hun therapieën.

• Soms is het nodig om gebruik te maken van hulpmiddelen om te leren stappen zoals kinesio-taping, onderbeenbraces, therasuit, steunzolen, beugels, enzovoorts.

2. Voedingsproblemen
De baby drinkt meestal slecht: niet goed zuigen, vaak stoppen, kokhalzen of verslikken, spugen na de voeding... Dit komt waarschijnlijk doordat de spieren vrij slap zijn waardoor er onvoldoende kracht is om te zuigen en doordat er geen goede coördinatie is tussen ademen en slikken.
• Logopedie kan kinderen ook helpen om beter te leren slikken en zuigen.
• Een goede houding tijdens het eten en drinken is belangrijk, omdat het invloed heeft op de mondmotoriek, maar ook op het verslikken. Over het algemeen kan het beste geslikt worden met een zogenaamde lange nek. Hierbij staat het hoofd min of meer recht op de romp. De kans op verslikken is zo het kleinst.
• Als er teveel voeding tegelijk komt, kan het kind het niet verwerken. Het is dan handig om, in geval van borstvoeding, van tevoren wat melk af te kolven, of bij flesvoeding een speen met een kleinere opening te kiezen. De fles kan ook eerst op de kop gehouden worden, net zolang tot er geen melk meer uitdruppelt. De voeding wat indikken kan verslikken vaak verminderen; hiervoor zijn verschillende producten op de markt.
Als borst- of flesvoeding echt niet lukt, kan overwogen worden fingerfeeding of cupfeeding te geven.
• Bij lepelvoeding moet de lepel goed in de mond van het kind passen en mag ook niet te diep zijn.
De samenstelling van de voeding moet zo zijn dat er geen klontjes in zitten en de hap moet niet te vloeibaar zijn. Hoe dunner de samenstelling hoe meer kans op verslikken.
• De kans op verslikken is bij het drinken extra groot, omdat vloeistof gemakkelijk naar alle kanten loopt. Het gemakkelijkst is een beker waarbij u goed kunt zien of de vloeistof bijna de lippen raakt. Dat voorkomt gieten. Het kind moet zelf leren de vloeistof aan te zuigen en de grootte van de slok te bepalen. Begin met een dikkere vloeistof, bijvoorbeeld yoghurt. U kunt vloeistof ook aandikken met verdikkingsmiddelen•
• Door een rietje leren drinken kan bij een normale ontwikkeling gestart worden vanaf de leeftijd van 1 jaar.

Op de website van de Nederlandse Nina Foundation vindt u veel concrete tips en hulpmiddelen in verband met voedingsproblemen.
http://www.ninafoundation.eu/index.php/voor-ouders/behandeling-van-as/72-basisbehandelingen

3. Zuurbrand en reflux
Veel kinderen en volwassenen met AS hebben last van reflux waarbij maagzuur terugstroomt in de slokdarm.
Het is onder meer belangrijk om overgewicht en verstopping te voorkomen.

Uw arts kan bij oudere kinderen en volwassenen verschillende medicijnen voorschrijven afhankelijk van de ernst van de klachten.

Lees ook: Wat te doen als je baby last heeft van reflux of oprispingen?

Lees ook: Zo kan je zelf de kans op reflux tegengaan

4. Slaapproblemen
De oorzaak van de slaapproblemen kan verschillend zijn voor elke persoon met AS. Op basis van de oorzaak bij uw kind, kan een passende behandeling worden gekozen. Naarmate kinderen ouder worden, wordt het slaappatroon meestal beter.

• Als de oorzaak in een verstoring van het circadiane ritme ligt, dan wordt een lage dosis melatonine geadviseerd. Door verstoorde biochemische processen verloopt de afbraak van melatonine anders, waardoor het dag-en nachtritme verstoord wordt.
• Epilepsie kan ook een invloed hebben op het slaappatroon. Door aanvallen worden kinderen soms vaak wakker gedurende de nacht. Soms heeft epilepsie net als gevolg dat een kind abnormaal veel slapen.
• Ook een goede slaaphygiëne is belangrijk.
- Een vast ritueel en een vast tijdstip voor het naar bed brengen zijn erg belangrijk.
- Daarnaast wordt geadviseerd om vlak voor het slapen gaan het drinken te minimaliseren en het kind op het toilet te zetten.
- Spelen in een warm bad voor het naar bed gaan, helpt het kind overtollige energie te verbruiken en maakt het rustiger.
• Sommige kinderen slapen in een veiligheidsbed, andere slapen in een gewoon bed. Ook de kamer dient veilig te zijn: kasten vastgemaakt in de muur, ramen die niet zomaar open kunnen, etc..
Soms wordt er extra speelgoed voorzien in de kamer zodat het kind 's nachts zelfstandig kan blijven spelen en de rest van het gezin kan slapen. Soms wordt er voor een erg prikkelarme slaapkamer gekozen, zodat het kind sneller terug in slaap valt.
• Als dat allemaal niet helpt, kan op voorschrift van uw arts kortstondig een slaapmiddel gegeven worden.

5. Taal- en spraakontwikkeling
Omdat de kinderen met AS bijna niet spreken, is het belangrijk dat men zo snel mogelijk begint met logopedie en communicatietherapie. Ook op volwassen leeftijd blijft logopedie belangrijk omdat het leren makkelijker kan gaan door een betere concentratie.
• Het is belangrijk om vanaf jonge leeftijd ook non-verbale communicatiemethoden aan te leren en technologische hulpmiddelen te gebruiken. Er bestaan verschillende methoden waar kinderen met AS succesvol mee kunnen zijn. Welke methode het beste is, hangt af van verschillende factoren. De motoriek en coördinatie van het kind is bepalend, maar ook welk communicatiemiddel voor de ouders het meest haalbare is.

Alternatieve communicatiemiddelen
Op de website van de vzw Angelman Syndroom België vindt u uitgebreide informatie en praktische tips over alternatieve communicatiemiddelen en -systemen, leermethoden en technologische hulpmiddelen zoals spraakcomputers en toepassingen voor iPad.
http://www.angelmansyndroom.be/communicatie
Ook op de website van de Nederlandse Nina Foundation wordt een uitgebreid overzicht gegeven van hulpmiddelen en alternatieve communicatiemiddelen.
http://www.ninafoundation.eu/index.php/voor-ouders/behandeling-van-as/75-communicatiehulpmiddelen

6. Gedragsproblemen
Meestal is geen medicamenteuze behandeling nodig. Indien wel, kan een lage dosis risperidon of amitriptyline effectief zijn. Over het gebruik van psychostimulerende middelen zoals methylfenidaat bestaat geen wetenschappelijke overeenstemming.

7. Scoliose
Scoliose kan bij kinderen met AS ontstaan door onbalans in de spierspanning (zoals bij spasticiteit).
Hoe eerder een scoliose wordt ontdekt, des te beter de behandeling kan zijn. De behandeling wil in de eerste plaats verdere verkromming van de wervelkolom tot stilstand brengen, bijvoorbeeld door een brace of een speciaal corset. Vaak neemt de behandeling jaren in beslag. Soms kan een operatie nodig zijn.
Zodra een AS-kind kan lopen, kan men preventief steunzolen aanmeten in overleg met een orthopedagoog of een revalidatiearts.

8. Epilepsie
De aanvallen zijn doorgaans goed te behandelen met de beschikbare geneesmiddelen. De epilepsie neemt met de jaren meestal af en verdwijnt soms geheel.
• Valproïnezuur en valproaat (Convulex, Depakine, Valproate)) is vaak het eerste keus middel bij de behandeling. Ook clonazepam (Rivotril), ethosuximide (Ethymal en Zarontin), lamotrigine (Lambipol, Lamictal, Lamotrigine) en topiramaat (Topamax, Topiramate) worden vaak voorgeschreven.
• Carbamazepine (Carbamazepine, Tegretol), oxcarbazepine (Oxcarbazepine, Tripetal), fenytoïne (Diphantoïne, Epanutin), en vigabatrine (Sabril) kunnen averechts werken en een toename van de epilepsie of myoclonieën teweeg brengen.
• Piracetam (Nootropil, Piracetam) wordt soms voorgeschreven bij beverigheid.

6. Gedragsproblemen
Meestal is geen medicamenteuze behandeling nodig. Indien wel, kan een lage dosis risperidon of amitriptyline effectief zijn. Over het gebruik van psychostimulerende middelen zoals methylfenidaat bestaat geen wetenschappelijke overeenstemming.

7. Scoliose
Scoliose kan bij kinderen met AS ontstaan door onbalans in de spierspanning (zoals bij spasticiteit).
Hoe eerder een scoliose wordt ontdekt, des te beter de behandeling kan zijn. De behandeling wil in de eerste plaats verdere verkromming van de wervelkolom tot stilstand brengen, bijvoorbeeld door een brace of een speciaal corset. Vaak neemt de behandeling jaren in beslag. Soms kan een operatie nodig zijn.
Zodra een AS-kind kan lopen, kan men preventief steunzolen aanmeten in overleg met een orthopedagoog of een revalidatiearts.

8. Epilepsie
De aanvallen zijn doorgaans goed te behandelen met de beschikbare geneesmiddelen. De epilepsie neemt met de jaren meestal af en verdwijnt soms geheel.
• Valproïnezuur en valproaat (Convulex, Depakine, Valproate)) is vaak het eerste keus middel bij de behandeling. Ook clonazepam (Rivotril), ethosuximide (Ethymal en Zarontin), lamotrigine (Lambipol, Lamictal, Lamotrigine) en topiramaat (Topamax, Topiramate) worden vaak voorgeschreven.
• Carbamazepine (Carbamazepine, Tegretol), oxcarbazepine (Oxcarbazepine, Tripetal), fenytoïne (Diphantoïne, Epanutin), en vigabatrine (Sabril) kunnen averechts werken en een toename van de epilepsie of myoclonieën teweeg brengen.
• Piracetam (Nootropil, Piracetam) wordt soms voorgeschreven bij beverigheid.

Op de website van de Nederlandse Nina Foundation vindt u een overzichtsartikel (in het Engels) over epilepsiemedicatie bij AS kinderen.
http://www.ninafoundation.eu/index.php/wetenschappelijke-artikelen/33-efficacy-of-anti-epileptic-medications-in-angelman-s/file

9. Zindelijkheid
Kinderen met Angelman kunnen zindelijk worden. Er zijn onderzoekers die aanraden niet te starten voor de leeftijd van 5 jaar. Er zijn kindjes die ook voor deze leeftijd succesvol zijn. Maar als het dus niet lukt op jonge leeftijd, loont het de moeite om ook later een kans te wagen.

Op de website van de vzw Angelman Syndroom België vindt u veel praktische tips over zindelijkheidstraining.
http://www.angelmansyndroom.be/zindelijkheid

10. Speekselverlies
• Om speekselverlies te verminderen kan logopedie gericht op het verbeteren van de mondmotoriek en/of van de gevoeligheid in de mond een mogelijkheid zijn. Andere technieken zijn onder meer de Muellertechnieken kan toepassen, zoals icing en brushing.
• Soms kan een speekselklieroperatie worden uitgevoerd, waarbij de klieren in de benedenkaak voor een deel los gehaald en van voren (in de kaak) met een lus weer naar achteren gelegd. Hierdoor kan overtollig speeksel direct terugvloeien in de keelholte.
De nadelen van een chirurgische behandeling kunnen zijn dat er een droge mond ontstaat, waardoor tandbederf en/of tandvleesontsteking eerder kunnen optreden.
• Ook kan er gekozen worden voor een Botox-injectie. Deze vermindert kwijlen bij kinderen met motorische of meervoudige handicaps.

11. Oogproblemen
Kinderen met AS die scheelzien moeten minstens één keer gezien worden door de oogarts. Soms kan een bril, lenzen of afplaktherapie helpen om het scheelzien te verminderen.

Bronnen
www.ninafoundation.eu/
http://www.erasmusmc.nl/encore/Poliklinieken/angelman/info-angelman/
http://www.erasmusmc.nl/huge/51023/177434/2224931/3715772/3715776
http://www.angelmansyndroom.be
http://www.angelmansyndroom.nl
https://mijnkinderarts.nl/ziekten/erfelijke-en-aangeboren-afwijkingen/angelman-syndroom
http://www.kinderneurologie.eu/ziektebeelden/syndromen/angelman.php
http://nvavg.nl/wp-content/uploads/2014/upload/adviezen/2009-angelman.pdf
www.erfelijkheid.nl/ziektes/angelman-syndroom
www.uzleuven.be/angelman
www.nhs.uk/conditions/angelman-syndrome/Pages/Introduction.aspx
www.angelman.org
https://ghr.nlm.nih.gov/condition/angelman-syndrome


Laatst bijgewerkt: maart 2019

Artikels over gezondheid in je mailbox? Schrijf je in op onze nieuwsbrief en ontvang een gratis e-book met gezonde ontbijtrecepten.

eenvoudig terug uit te schrijven
Wij verwerken jouw persoonsgegevens conform het Privacy-beleid van Roularta Media Group NV.
volgopfacebook

volgopinstagram