Meer dan één Belg op vier heeft rugpijn of een ander chronisch gezondheidsprobleem

nieuws Meer dan één Belg op vier heeft een chronisch gezondheidsprobleem. Lage rugproblemen, allergie, hoge bloeddruk en artrose zijn de belangrijkste chronische gezondheidsproblemen.
Dat blijkt uit de Gezondheidsenquête, België 2008.
Zevenentwintig procent van de bevolking geeft aan een of meerdere langdurige ziekte(n), langdurige aandoening(en) of handicap(s) te hebben. Het percentage personen met een langdurige aandoening stijgt sterk met de leeftijd. Bij kinderen en jongeren onder de 15 jaar gaat het om 9%; bij 75-plussers is dit bijna 60%.

Top 10 van de chronische problemen:
Mannen (alle leeftijden)              Vrouwen (alle leeftijden)
Lage rugproblemen    15%          Lage rugproblemen    19%
Allergie                          12 %           artrose                        17%
Hoge bloeddruk          11%           Allergie                      14%
Artrose                           9%             Hoge bloeddruk         14%
Nekproblemen             7%             Nekproblemen           12%
Permanent letsel         6%            Ernstige hoofdpijn     12%
door ongeval                                   zoals migraine
Ernstige hoofdpijn       4%            Reumatoïde artritis     8%
zoals migraine
Reumatoïde artritis      4%            Depressie                   6%
Astma                             4%            Osteoporose               6%
Chronisch longlijden  4%            Schilklierproblemen   6%

Chronische gezondheidsproblemen komen vaker voor bij vrouwen.
De meeste chronische aandoeningen worden vaker gerapporteerd door vrouwen dan door mannen. Dit geldt onder meer voor problemen van het bewegingsstelsel (lage rugproblemen, nekproblemen, artrose, reumatoïde artritis, osteoporose), allergie, hoge bloeddruk, ernstige hoofdpijn, chronische angst, depressie, schildklierlijden en sommige oogproblemen (glaucoom, cataract). Coronaire hartziekte, een permanent letsel veroorzaakt door een ongeval en nierstenen komen vaker voor bij mannen.

De proportie mensen met chronische gezondheidsproblemen neemt toe, maar de evolutie verschilt naargelang de aandoening.
Het percentage personen dat aangeeft één of meerdere langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps te hebben, bleef tussen 1997 en 2004 vrij constant, maar is in 2008 duidelijk toegenomen. Voor een aantal belangrijke chronische aandoeningen noteren we tussen 1997 en 2008 een geleidelijke, maar duidelijke stijging: hoge bloeddruk, diabetes, artrose, schildklierlijden, cataract, kanker en osteoporose. De toename van deze aandoeningen kan deels – maar niet helemaal – verklaard worden door de vergrijzing van de bevolking. Sommige chronische gezondheidsproblemen zijn tijdens deze periode ook afgenomen: chronisch longlijden, ernstige hoofdpijn zoals migraine, chronische vermoeidheid en ernstige vormen van darmlijden.

Chronische gezondheidsproblemen komen vooral voor in de oudere bevolking

Meer info: www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/prog4.htm
Samenvattende tabel voor chronische aandoeningen
1997
2001
2004
2008
Percentage van de totale bevolking dat aangeeft te lijden* aan
één of meerdere langdurige aandoeningen, ziekten of handicaps.
24,6%
25,3%
23,8%
27,2%
Specifieke problemen:
lage rugproblemen
-
-
-
17,7%
allergie
12,9%
13,8%
13,3%
13,0%
hoge bloeddruk
9,2%
11,6%
12,3%
12,7%
artrose
10,1%
11,9%
10,3%
12,7%
nekproblemen
-
-
-
9,4%
ernstige hoofdpijn zoals migraine
9,7%
9,3%
7,8%
8,1%
permanent letsel door ongeval
-
-
-
5,2%
depressie
5,4%
5,2%
4,9%
4,9%
chronische angst
-
-
-
4,6%
astma
-
4,6%
4,3%
4,2%
chronisch longlijden
-
5,5%
5,3%
3,7%
osteoporose
2,4%
3,6%
3,2%
3,7%
schildklierlijden
2,6%
3,4%
3,5%
3,7%
diabetes
2,3%
2,8%
3,5%
3,4%
langdurige vermoeidheid
-
4,3%
4,0%
3,3%
maagzweer
2,6%
3,2%
2,7%
3,1%
urinaire incontinentie
-
-
-
2,9%
ernstige of chronische huidaandoening
3,3%
3,2%
3,6%
2,6%
ernstige darmaandoening
3,1%
2,9%
2,8%
2,6%
cataract
1,1%
1,7%
1,9%
2,2%
coronaire hartziekte
-
-
-
1,7%
kanker
1,0%
1,4%
1,0%
1,6%
glaucoom
1,1%
1,9%
1,9%
1,4%
chronische blaasontsteking
1,6%
1,6%
1,8%
1,1%
beroerte
0,7%
0,5%
0,6%
0,9%
epilepsie
0,6%
0,6%
0,8%
0,7%
hartinfarct
-
-
-
0,6%
nierstenen
0,8%
0,9%
0,7%
0,6%
ernstige nierziekte behalve nierstenen
0,7%
0,6%
0,5%
0,6%
galstenen of galblaasontsteking
0,7%
0,8%
0,8%
0,5%
leverlijden
-
-
-
0,4%
gebroken heup
0,2%
0,5%
0,3%
0,3%
ziekte van Parkinson
0,3%
0,3%
0,3%
0,3%

Bijna helft Belgen is te dik

Bijna de helft van de volwassen Belgen is te dik (BMI van 25 of meer). Dat blijkt uit de Gezondheidsenquête, België 2008.
De Body Mass Index (BMI) is een maat voor het relatief lichaamsgewicht, d.w.z. het gewicht volgens de lengte, en wordt berekend door het gewicht in kg te delen door de lengte in meter tot het kwadraat (kg/m²). De BMI is een indicator van de gezondheidstoestand van de Belgische bevolking. Aan de hand van deze maat kan nagegaan worden of iemand met overgewicht of ondergewicht kampt.

De gemiddelde BMI van personen van 18 jaar en ouder is 25,3 in 2008. De limiet voor overgewicht is vastgesteld op 25. Dit betekent dus dat de Belg gemiddeld te dik is. De gemiddelde BMI bij mannen (25,8) is hoger dan bij vrouwen (24,8). Naarmate men ouder wordt, stijgt de gemiddelde BMI, al is er vanaf de leeftijd van 65 jaar weer een daling zichtbaar. De gemiddelde BMI is het hoogst bij de laagst geschoolden.
Niet minder dan 47% van de volwassen bevolking (van 18 jaar en ouder) valt in een hogere BMI-klasse en mag bestempeld worden als te zwaar: 33% kampt met overgewicht (BMI tussen 25 en 30) en 14% is echt zwaarlijvig (ook obees genoemd, BMI = 30). Overgewicht (BMI = 25) komt meer voor bij mannen (54%) dan bij vrouwen (40%), voor zwaarlijvigheid is er geen verschil tussen mannen en vrouwen. Alarmerend is dat vanaf de leeftijdsgroep 45-54 jaar meer dan de helft van de volwassen bevolking aan overgewicht lijdt en dat in de leeftijdsgroep 55-64 jaar één persoon op vijf echt zwaarlijvig is. Hoe lager het opleidingsniveau, hoe hoger het aantal mensen met overgewicht: 58% van de laagst opgeleiden heeft overgewicht, voor zwaarlijvigheid is dit bijna 20%.

Bijna één op vijf jongeren kampt met overgewicht
Wat zeer verontrustend is, is dat al 18% van de jongeren van 2 tot en met 17 jaar een overgewicht heeft. Dit is vooral het geval in de leeftijdsgroep 5 tot 9 jaar (22%). Overgewicht komt even vaak voor bij jongens als bij meisjes. De prevalentie van overgewicht bij jongeren is het hoogst in het Brusselse Gewest (27%). Dit is vooral belangrijk omdat overgewicht bij kinderen bijdraagt tot de epidemie van overgewicht bij volwassenen.

Zowel de gemiddelde BMI als het percentage overgewicht is sinds 1997 gestegen
In vergelijking met de drie vorige gezondheidsenquêtes (1997, 2001 en 2004) is zowel de gemiddelde BMI als het percentage overgewicht bij volwassenen lineair gestegen sinds 1997, zowel op nationaal als op gewestelijk niveau, behalve in het Waalse Gewest, waar deze gegevens over de tijd constant zijn gebleven. Wel zijn er in het Waalse Gewest (49%) meer personen met overgewicht dan in de andere twee gewesten (47% in het Vlaamse Gewest, 40% in het Brusselse Gewest), maar het Vlaamse Gewest is spijtig genoeg met een inhaalmanoeuvre bezig. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie zal het percentage Belgische mannen met overgewicht in 2010 54% bedragen, maar volgens de gegevens van onze gezondheidsenquête is dit cijfer al in 2008 behaald. De kans is dus groot dat het werkelijke cijfer voor 2010 nog hoger ligt.

Samenvattende tabel voor voedingsstatus
1997
2001
2004
2008
Volwassenen (van 18 jaar en ouder):
- Gemiddelde BMI
24,7
25,0
25,1
25,3
- Overgewicht (BMI = 25)
41%
44%
44%
47%
- Zwaarlijvigheid (BMI = 30)
11%
12%
13%
14%
- Ondergewicht (BMI < 18,5)
4%
4%
3%
3%
Jongeren (2-17 jaar):
- Overgewicht
15%
18%
18%
18%
- Zwaarlijvigheid
5%
5%
6%
5%

Meer info: www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/prog4.htm

Vrouwen ondervinden meer lichamelijke pijn dan mannen

Dat blijkt uit de Gezondheidsenquête, België 2008.
De gemiddelde score voor lichamelijke pijn van de volwassen bevolking (van 15 jaar en ouder) is 24 (op een maximum van 100). Deze score is hoger voor vrouwen (28) dan voor mannen (20), wat er op wijst dat vrouwen zich meer dan mannen gehinderd voelen door lichamelijke pijn bij het uitoefenen van hun activiteiten. De helft van de volwassen bevolking heeft last van pijn (in al haar gradaties): 39% zeer licht tot matig en 12% hevig tot zeer hevig. Het percentage vrouwen met hevige tot zeer hevige pijn (15%) is bijna dubbel zo hoog als het percentage mannen (8%). Van de volwassen bevolking met lichamelijke pijn (in al haar gradaties) wordt bijna de helft (49%) hierdoor een beetje tot nogal gehinderd en 18% veel tot zeer veel gehinderd. Vrouwen (20%) worden meer gehinderd door lichamelijke pijn dan mannen (15%).

Hoe ouder de bevolking, hoe meer lichamelijke pijn
Er is een duidelijk verband tussen het vermelden van lichamelijke pijn en de leeftijd. Ouderen (bij wie de score oploopt tot 35 bij de 75-jarigen) stellen meer dan jongeren gehinderd te worden door lichamelijke pijn. Vanaf 75 jaar kampt één op vijf ouderen met hevige tot zeer hevige pijn. De hinder bij normale activiteit neemt toe tot 30% in de oudste leeftijdsgroep. Door het verouderen van de bevolking zal de prevalentie van lichamelijke pijn in de toekomst zeker nog toenemen.

De laagst opgeleiden hebben meer last van lichamelijke pijn
De socio-economische gradiënt (score die oploopt tot 33 bij de laagst opgeleiden) kan wellicht deels verklaard worden door de aard van het werk en de mate van fysieke inspanning die vereist is. 21% van de laagst opgeleiden kampt met hevige tot zeer hevige pijn. Dit is bijna drie keer zo hoog als bij de hoogst opgeleiden (8%). Daarbij ondervinden de laagst opgeleiden (30%) tot drie keer meer veel tot zeer veel hinder van lichamelijke pijn dan de hoogst opgeleiden (10%). Daarom kan preventie op de werkvloer van belang zijn.

Lichamelijke pijn komt meer voor in stedelijke gebieden
De gemiddelde score is hoger in stedelijke gebieden (27) dan in halfstedelijke (20) en landelijke gebieden (23). 14% van de mensen die in stedelijke gebieden wonen heeft hevige tot zeer hevige pijn.

Naast de fysieke beperkingen heeft lichamelijke pijn ook negatieve gevolgen voor de mentale gezondheid
Lichamelijke pijn hangt samen met mentale gezondheid, en meer specifiek met depressieve aandoeningen en slapeloosheid. Mensen met lichamelijke pijn hebben 3,5 keer meer kans op depressieve aandoeningen. Slapeloosheid komt 2,4 keer meer voor bij mensen met lichamelijke pijn.

Lichamelijke pijn verdient de nodige aandacht
Het is dus nodig om aandacht te besteden aan het profiel van pijn en te erkennen dat de gevolgen van chronische pijn een ziekte op zich vormen en van belang zijn voor de volksgezondheid. Mensen moeten er meer bewust van gemaakt worden dat het nodig is om pijn te verlichten zodat de levenskwaliteit van de patiënt verbetert en zij/hij haar/zijn leven terug in balans krijgt.

Meer info: www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/prog4.htm

12% Belgen ouder dan 15 jaar heeft al tanden verloren

Een aanzienlijk deel van de bevolking heeft problemen die het gevolg zijn van een slechte mondgezondheid. Dat blijkt uit de Gezondheidsenquête, België 2008.

12% van de bevolking van 15 jaar en ouder verklaart geen eigen, natuurlijke gebitselementen meer te hebben, 13% heeft moeilijkheden bij het kauwen van hard voedsel en 35% heeft een tandvervangende prothese.
Hoewel de gevolgen van een gebrekkige mondgezondheid vooral voorkomen op oudere leeftijd, blijkt dat ook in de leeftijdsgroep 45-54 jaar 7% geen eigen natuurlijke gebitselementen meer heeft, 7% moeilijkheden heeft bij het kauwen van hard voedsel en 40% van de bevolking een tandvervangende prothese heeft.
Hoewel we niet voor alle enquêtejaren gegevens hebben voor elk van de indicatoren, tekent zich toch een zekere trend af. Zo noteren we de afgelopen jaren een daling van het aantal mensen dat helemaal geen eigen (natuurlijke) gebitselementen meer heeft, een daling van het aantal personen met kauwproblemen en een daling van het aantal personen met een tandvervangende prothese. Deze evolutie wijst wellicht op een verbetering van de mondhygiëne in het verleden, maar geeft geen informatie over recente evoluties in de mondhygiëne.
De helft van de bevolking geeft aan minstens 2 keer per dag de tanden te poetsen. Aangezien personen in een interview soms de neiging hebben om sociaal wenselijke antwoorden te geven, kunnen we er van uitgaan dat het aantal personen dat effectief 2 of meer keer per dag de tanden poetst in werkelijkheid wellicht lager ligt. Voor deze indicator zien we geen verbetering sinds 2004. In het Waalse Gewest is het aantal personen dat minstens 2 keer per dag de tanden poetst in 2008 zelfs gedaald. Vrouwen poetsen frequenter hun tanden dan mannen.
Lager opgeleiden hebben vaker geen eigen natuurlijke gebitselementen meer, hebben frequenter een tandvervangende prothese, vertonen meer kauwproblemen en poetsen minder vaak hun tanden. Verschillen in voedingsgewoonten, gebruik van preventieve tandzorg, inzichten in het belang van een goed gebit en hygiëne in het algemeen kunnen deze socio-economische ongelijkheden wellicht verklaren. Mondhygiëne blijft dus één van de domeinen waarin ongelijkheden in gezondheid het meest uitgesproken zijn.

Samenvatting van de resultaten: mondgezondheid
1997
2001
2004
2008
Aantal personen (in %) dat verklaart:
- geen eigen (natuurlijke) gebitselementen meer te hebben (personen van 15 jaar en ouder)
-
15,9%
14,7%
10,9%
- een tandvervangende prothese te hebben (personen van 15 jaar en ouder)
-
-
37,6%
35,0%
- kauwproblemen te hebben (personen van 15 jaar en ouder)
15,2%
16,2%
14,5%
12,6%
- minstens tweemaal per dag de tanden te poetsen
-
-
48,9%
50,1%

Meer info: www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/prog4.htm

Meer dan één op vijf Belgen zegt in slechte gezondheid te verkeren.

Meer dan één op vijf Belgen zegt in slechte gezondheid te verkeren. Dat blijkt uit de Gezondheidsenquête, België 2008.
In totaal beoordeelt 23% van de bevolking (van minstens 15 jaar) de eigen gezondheid als minder goed. Dit percentage ligt hoger bij vrouwen (25%) dan bij mannen (20%).

Gezondheid hangt duidelijk samen met de leeftijd.
Waar 94% van de personen tussen 15 en 24 jaar de eigen gezondheid als “goed” omschrijft, daalt dit percentage progressief met de leeftijd: 84% bij personen van 35-44 jaar tot 61% bij personen van 65-74 jaar. Bij personen van 75 of ouder beoordeelt nog nauwelijks 52% de eigen gezondheid als “goed”.

Een slechte gezondheid is sociaal bepaald.
De subjectieve gezondheid varieert in functie van het opleidingsniveau: lager opgeleiden geven vaker aan in slechte gezondheid te zijn dan hoger opgeleiden. Deze vaststelling geldt ook wanneer rekening gehouden wordt met verschillen in leeftijds- en geslachtsstructuur tussen de verschillende opleidingsniveaus.

Vlamingen zijn meer tevreden over hun gezondheid.
21% van de inwoners van het Vlaamse Gewest is niet tevreden over hun gezondheid. In het Brusselse en het Waalse Gewest gaat het om 26% van de bevolking. Een opmerkelijk verschil wordt vastgesteld bij jongeren (15-24 jaar): in het Brusselse Gewest stelt 15% van deze groep in slechte gezondheid te verkeren; in het Vlaamse en het Waalse Gewest is dit slechts 5 à 6%.

De proportie mensen met een slechte gezondheid blijft stabiel.
Tussen 1997 en 2008 is het percentage personen dat tevreden is over hun gezondheid ongeveer gelijk gebleven. Tijdens deze periode noteren we echter een gevoelige toename van het aandeel ouderen in de algemene bevolking. Als we daarmee rekening houden, blijkt dat de subjectieve gezondheid van de bevolking in de loop van deze periode licht, maar significant, verbeterd is. De verbetering doet zich alleen maar voor in het Waalse Gewest. In het Vlaamse en Brusselse Gewest zien we geen verandering.

Samenvattende tabel voor subjectieve gezondheid
1997
2001
2004
2008
Percentage van de bevolking van 15 jaar of meer dat:
- de eigen gezondheid als redelijk tot zeer slecht beoordeeld
22%
24%
23%
23%
- de eigen gezondheid als goed tot zeer goed beoordeeld
78%
76%
77%
77%

Meer info: www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/prog4.htm

Een kwart van de Belgen voelt zich niet goed in zijn vel

26% van de bevolking geeft aan een psychologisch minder gunstige periode door te maken. 14% van de bevolking wordt geconfronteerd met ernstigere mentale problemen.
Dat blijkt uit de Gezondheidsenquête, België 2008.

Meer vrouwen dan mannen hebben psychologische problemen. 30% van de vrouwen geeft aan met psychologische problemen te maken te hebben, tegenover 22% van de mannen. Deze vaststelling is niet nieuw; ook in de vorige enquêtes werd dit fenomeen al opgemerkt.

Jongeren worden iets vaker met psychologische problemen geconfronteerd. Psychologische problemen worden het vaakst waargenomen bij jongeren van 15 tot 24 jaar (29%). Deze problemen nemen licht af met de leeftijd. Tussen de leeftijd van 55 en 64 jaar is het aantal personen met psychologische problemen het laagst (21%).

Psychologische problemen hangen samen met de sociale status. Het percentage personen met psychologische problemen varieert in functie van het opleidingsniveau. Personen met een beperkte opleiding hebben significant meer psychologische problemen dan personen met een hoge opleiding.

Inwoners van het Vlaamse Gewest geven minder vaak psychologische problemen aan dan bewoners van de andere twee gewesten. Regionale analyses wijzen op een gunstigere situatie in het Vlaamse Gewest dan in de andere twee gewesten. Zo geeft in het Vlaamse Gewest 23% van de bevolking aan psychologische problemen te hebben tegen 34% in het Brussels Hoofdstedelijke en 29% in het Waalse Gewest.

Het aantal mensen met psychologische problemen lijkt toe nemen. Als we vergelijken met de resultaten van de vorige enquête (2004) en rekening houden met evoluties in de leeftijds- en geslachtsstructuur van de bevolking, neemt het percentage personen met psychologische problemen toe in het Vlaamse en Brusselse Gewest, terwijl de situatie in het Waalse Gewest ongewijzigd blijft.

Samenvatting van de resultaten: Psychologisch welbevinden
1997
2001
2004
2008
Percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder met …
 
                 - een globaal onwelbevinden *
 
31%
25%
24%
26%
 
                 - mentale gezondheidsproblemen **
 
17%
13%
13%
14%

Emotionele problemen komen frequent voor. 7,5% van de bevolking van 15 jaar en ouder geeft aan te lijden aan somatische problemen; 9% van de bevolking lijdt aan symptomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een depressief probleem, terwijl 6% van de bevolking aan angstproblemen lijdt en 21% van de bevolking slaapproblemen heeft.

Vrouwen worden dubbel zo hard geconfronteerd met emotionele problemen. Voor zowel somatische problemen (10% bij vrouwen, 5% bij mannen), depressieve problemen (13% bij vrouwen, 6% bij mannen) als angstproblemen (8% bij vrouwen, 4% bij mannen) liggen de percentages minstens dubbel zo hoog bij vrouwen als bij mannen. Ook wat slaapproblemen betreft is de situatie minder gunstig bij vrouwen: 24% onder hen geeft aan moeilijkheden met het slapen te ondervinden, tegen 18% van de mannen.

Hoe ouder, hoe meer kans op emotionele problemen. In de regel neemt de prevalentie van emotionele problemen toe met de leeftijd en dit zowel bij mannen als bij vrouwen. Zo stijgt de prevalentie van somatische problemen van 3% bij de jongeren tot 15% bij personen van 75 jaar en ouder. Terwijl 5% van de jongeren aangeeft met depressieve problemen geconfronteerd te worden, gaat het bij de ouderen vanaf 65 jaar om 14%.

Emotionele problemen zijn sociaal bepaald.
Zowel somatische problemen, depressieve problemen, angstproblemen als slaapproblemen komen significant meer voor bij personen met een lage opleiding. Hoger opgeleiden zijn hiervoor duidelijk minder gevoelig.

Emotionele problemen zijn ongelijk verspreid over het land. Emotionele problemen komen het meest voor bij inwoners van het Brusselse Gewest en het minst bij inwoners van het Vlaamse Gewest. In het Brusselse Gewest neemt de prevalentie van elk van de vermelde emotionele problemen toe in de tijd, wat niet het geval is in de andere twee gewesten.

Emotionele problemen zijn een blijvend probleem. Globaal genomen zijn er geen indicaties voor een vermindering van de prevalentie van emotionele problemen. Over de verschillende jaren van de enquête heen blijven de cijfers stabiel.

Samenvatting van de resultaten: Emotionele problemen
1997
2001
2004
2008
Percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder met …
- somatische problemen
-
8%
8%
8%
- depressieve problemen
-
9%
8%
9%
- angstproblemen
-
6%
6%
6%
- slaapproblemen
-
20%
20%
21%

Meer info: www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/prog4.htm

Meer dan 1 Belg op 10 heeft ooit aan zelfmoord gedacht. 1 Belg op 20 heeft een zelfmoordpoging achter de rug.

12% van de bevolking van 15 jaar en ouder stelt minstens één keer in hun leven ernstig aan zelfmoord te hebben gedacht. 4,8% van de bevolking stelt ooit effectief getracht te hebben een einde aan zijn leven te maken, bij 0,4% gaat het om een zelfmoordpoging in het afgelopen jaar.

Dat blijkt uit de Gezondheidsenquête, België 2008.
Vooral vrouwen denken soms aan zelfmoord en proberen ook meer zelfmoord te plegen. Proportioneel meer vrouwen (14%) dan mannen (9%) hebben al ooit aan zelfmoord gedacht. Verontrustend is dat vooral jonge vrouwen (tussen de leeftijd van 15 en 24 jaar) aangeven in het afgelopen jaar aan zelfmoord te hebben gedacht. 6,2% van alle vrouwen ouder dan 15 jaar heeft minstens al één zelfmoordpoging achter de rug, bij mannen gaat het om 3,4%. Eén op tien vrouwen van 45 tot 54 jaar oud geeft aan ooit getracht te hebben zich van het leven te beroven.

Zelfmoordgedrag is duidelijk sociaal bepaald. Of het nu gaat om zelfmoordgedachten of om -pogingen, steeds komt eenzelfde beeld naar voren: de prevalentiecijfers liggen steeds hoger bij personen met een lage opleiding dan bij hoger opgeleiden: zo heeft 5% van de lager opgeleide personen in het afgelopen jaar aan zelfmoord gedacht tegen 2,8% van de groep met een diploma hoger onderwijs.

Het Brussels Gewest scoort slecht en dit heeft vooral te maken met het stedelijk karakter van dit gewest. 16% van alle inwoners van het Brussels Gewest geeft aan ooit aan zelfmoord te hebben gedacht. Voor het Vlaams en Waals Gewest gaat het om respectievelijk 10% en 14%. Voor wat betreft concrete zelfmoordpogingen, liggen de cijfers voor het Brusselse en het Waalse Gewest zowat gelijk op 6,2% van de bevolking. In het Vlaamse Gewest gaat het om 3,9%. Niettemin gaat het in het Vlaamse Gewest wél om een significante stijging (met 2%) in vergelijking met de resultaten van de vorige enquête. De hoge prevalenties van zelfmoordgedrag in Brussel zijn vergelijkbaar met wat we vinden in de andere groten steden, zowel in het noorden (Gent en Antwerpen) als in het zuiden (Luik en Charleroi) van het land.

Samenvatting van de resultaten: Zelfmoordgedrag
1997
2001
2004
2008
Percentage van de bevolking van 15 jaar en ouder dat …
 
                 - ooit ernstig aan zelfmoord heeft gedacht
 
-
-
12%
12%
 
                 - ooit geprobeerd heeft zelfmoord te plegen
 
-
-
4%
5%
 
                 - aan zelfmoord heeft gedacht in de afgelopen 12 maanden
 
-
-
-
4%
 
                 - geprobeerd heeft zelfmoord te plegen in de afgelopen 12 maanden
 
-
-
0,4%
0,4%

Meer info: www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/prog4.htm

15% van de Belgen slikt psychotrope geneesmiddelen

Volgens de gezondheidsenquete 2008 geeft 15 % van de bevolking aan in de 2 weken voorafgaand aan het interview één of meerdere psychotrope geneesmiddelen – al dan niet voorgeschreven – gebruikt te hebben: bij 9% ging het om slaapmiddelen, bij 7% om kalmeermiddelen en bij 6% om antidepressiva. In vergelijking met de resultaten van de vorige enquête (2004) zijn deze percentages gelijk gebleven.

Dubbel zoveel vrouwen als mannen gebruiken psychotrope geneesmiddelen. Het gebruik van psychotrope geneesmiddelen is twee keer zo hoog bij vrouwen (20%) als bij mannen (10%). Dat is ook het geval wanneer elk van de vermelde groepen geneesmiddelen apart wordt bekeken.

Het gebruik van psychotrope geneesmiddelen hangt samen met de leeftijd. Het gebruik van psychotrope geneesmiddelen stijgt met de leeftijd. Deze stijging is meer uitgesproken bij vrouwen (van 3% bij de jongste leeftijdscategorie tot 43% bij de ouderen) dan bij mannen (van 3% tot 22%). Niet minder dan 28% van de personen van 75 jaar en ouder gebruikt slaapmiddelen.

Lager opgeleide personen gebruiken het meest psychotrope geneesmiddelen. Het gebruik van psychotrope geneesmiddelen komt meer voor bij de lager opgeleiden (27%) en daalt tot 10% bij de hoogst opgeleiden. Mogelijke verschillen qua leeftijdssamenstelling of geslachtsverhouding tussen de verschillende opleidingsniveaus spelen hierbij geen rol. Ook als met deze verschillen rekening gehouden wordt, blijven sociale verschillen in het gebruik van psychotrope geneesmiddelen bestaan.

Het gebruik van psychotrope geneesmiddelen is verschillend volgens gewest. Bij inwoners van het Vlaamse Gewest is het gebruik van psychotrope geneesmiddelen het laagst (13%) in vergelijking met de inwoners van het Brusselse (17%) en het Waalse Gewest (19%). Dit verschil betreft zowel slaapmiddelen, kalmeermiddelen als antidepressiva.

Samenvatting van de resultaten: Gebruik van psychotrope geneesmiddelen
1997
2001
2004
2008
Percentage van de bevolking van 15 en ouder dat … gebruikt
 
                 - psychotrope geneesmiddelen
 
10%
13%
15%
16%
 
                 - slaapmiddelen
 
5%
8%
9%
10%
 
                 - kalmeermiddelen
 
4%
6%
7%
7%
 
                 - antidepressiva
 
4%
5%
6%
6%

 Meer info: www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/prog4.htm

Vier op tien Belgen is beperkt in het uitvoeren van basisactiviteiten.

Bijna vier op tien inwoners (38%) van 15 jaar en ouder in dit land geeft aan hetzij matig, hetzij ernstig beperkt te zijn in het uitvoeren van basisactiviteiten zoals stappen, trappen op en afgaan, knielen en buigen,… zonder hulp of hulpmiddel en/of heeft beperkingen van het zicht of het gehoor. Bij 18% gaat het om matige beperkingen, bij 20% om ernstige beperkingen.
Dat blijkt uit de Gezondheidsenquête, België 2008.

Een op tien inwoners heeft het moeilijk met dagdagelijkse activiteiten maar krijgt meestal voldoende hulp. Van de totale bevolking van 15 jaar en ouder, geeft 10% aan beperkt te zijn in het uitvoeren van een aantal dagdagelijkse activiteiten (in/uit bed stappen, aan-/uitkleden, in bad gaan of een douche nemen,…) Deze groep kan in twee gelijke subgroepen worden opgesplitst: 5% heeft matige beperkingen om deze activiteiten te doen, 5% heeft ernstige beperkingen, d.i. heeft het zeer moeilijk of kan deze activiteiten niet zonder hulp doen. Ondanks hun beperkingen, geeft 3,6% van de bevolking aan het best te kunnen rooien zonder hulp van anderen, terwijl 4,3% (voldoende) professionele hulp en/of hulp van vrienden krijgt. Niettemin geeft 1,2% van de bevolking aan hulp nodig te hebben, maar deze niet te krijgen. Bij ouderen van 65-74 jaar en 75 jaar en ouder, groeit deze laatste groep aan tot respectievelijk 2,4% en 4%.

14% van de bevolking kan niet instaan voor huishoudelijke activiteiten maar krijgt meestal voldoende hulp. 14% van de bevolking geeft aan vanwege gezondheidsreden of vanwege een te hoge leeftijd beperkt te zijn in het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten zoals het bereiden van maaltijden, het gebruik van de telefoon, de was doen,… 4% geeft aan matige beperkingen te hebben, terwijl 10% aangeeft ernstige beperkingen te hebben of in de onmogelijkheid te verkeren om minstens één van deze activiteiten uit te voeren. Zonder meer positief is de vaststelling dat de meerderheid van de personen die aangeven problemen te hebben bij het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten, ook hulp ontvangt: waar 1,3% van de bevolking aangeeft ondanks deze beperkingen niet echt nood te hebben aan hulp, geeft 9,4% van de bevolking aan (voldoende) hulp te krijgen bij het uitvoeren van huishoudelijke activiteiten. Minder positief is dat 1,8% van de bevolking onvoldoende of geen hulp krijgt.

Beperkingen hangen nauw samen met de leeftijd. Overduidelijk is dat beperkingen in het uitvoeren van basisactiviteiten, dagdagelijkse activiteiten en huishoudelijke activiteiten toenemen met de leeftijd. Zo geeft in de jongste hier onderscheiden leeftijdsgroep (15 tot 24 jaar) 10% van de bevolking aan beperkt te zijn in het uitvoeren van basisactiviteiten. Dit percentage stijgt fors naarmate de leeftijd stijgt: In de leeftijdsgroep van 75 jaar of ouder gaat het om 90% van de bevolking.

Beperkingen komen vaker voor bij lager opgeleiden. In globale termen is het plaatje overduidelijk: mensen met een eerder beperkte opleiding worden meer dan hoger opgeleiden geconfronteerd met beperkingen. Zo zegt een kwart van alle personen die geen diploma of slechts een diploma lager onderwijs heeft, beperkt te zijn in het uitvoeren van dagdagelijkse activiteiten. Bij de hoogst opgeleiden gaat het om 4,4%. Deze ongelijkheden worden zonder twijfel versterkt door verschillen qua leeftijdssamenstelling of geslachtsverhouding tussen de verschillende opleidingsniveaus, maar zelfs als daarmee rekening wordt gehouden, blijven de ongelijkheden tussen laag en hoog opgeleiden bestaan.

Beperkingen zijn een blijvend fenomeen.

Samenvattende tabel voor functionele beperkingen
1997
2001
2004
2008
Percentage van de bevolking van 15 jaar met beperkingen …
in basisactiviteiten
-
-
-
37,5
in dagdagelijkse activiteiten
-
-
-
9,5
in huishoudelijke activiteiten
-
-
-
14,2
in mobiliteit
3,8
5,8
4,9
3,6
in functionele activiteiten
18,7
22,8
21,4
22,6
Percentage van de bevolking met beperkingen als gevolg van langdurige aandoeningen
15,1
15,6
13,7
17,1

  Meer info: www.iph.fgov.be/epidemio/epinl/prog4.htm


Laatst bijgewerkt: augustus 2019

Artikels over gezondheid in je mailbox? Schrijf je in op onze nieuwsbrief en ontvang een gratis e-book met gezonde ontbijtrecepten.

eenvoudig terug uit te schrijven
Wij verwerken jouw persoonsgegevens conform het Privacy-beleid van Roularta Media Group NV.
volgopfacebook

volgopinstagram