Kleinere kans op allergie en astma bij contact met dieren tijdens babyjaren
nieuws
De toename van allergie en astma in de westerse wereld wordt vaak toegeschreven aan het feit dat we te proper leven en onze kinderen in te hygiënische omstandigheden opgroeien. Volgens deze ‘hygiënehypothese’ – waarover evenwel geen consensus bestaat in de wetenschappelijke wereld - gaat uit van de veronderstelling dat beperkte blootstelling aan infecties in de Westerse wereld leidt tot een ontregeling van het immuunsysteem.
Vroege blootstelling aan een zekere mate van microbiële verontreiniging lijkt te beschermen tegen het ontwikkelen van astma bij kinderen. Mensen die onder minder hygiënische omstandigheden leven, hebben bijvoorbeeld minder vaak hooikoorts, eczeem of astma. Zo komen allergie en astma beduidend minder vaak voor bij kinderen die op een boerderij opgroeien. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het contact met (landbouw)huisdieren tot een verhoogde blootstelling aan microbiële stoffen leidt. Ook het hebben van veel – en vooral oudere – broers en zussen en contact met andere kinderen op een kinderdagverblijf, hangt samen met een verlaagd risico op het krijgen van een allergische ziekte. Een mogelijke verklaring is dat kinderen die veel in contact komen met andere kinderen een groter aantal infecties doormaken.
Een nieuwe studie van de Amerikaanse John Hopkins University in het Journal of Allergy and Clinical Immunology lijkt die hygiënehypothese tot op zekere hoogte te bevestigen.
• Bij kinderen die opgroeien in de stad komt meer allergie en astma voor dan bij kinderen die opgroeien op een boerderij op het platteland.
• Baby’s die opgroeien in de stad en in een huis wonen met een slechte hygiëne en waar ook dieren rondlopen, hebben echter meer kans op astma en allergie dan baby’s die zonder dieren en in hygiënische omstandigheden opgroeien. Dat lijkt de hygiënehypothese te ontkrachten.
• Bij stadskinderen die tijdens hun eerste levensjaar blootgesteld worden aan veel bacteriën, dierlijke huidschilfers en uitwerpselen, is de kans op het hebben van astma en allergieën tegen de tijd dat ze drie jaar echter veel kleiner dan bij kinderen die in het eerste jaar in hygiënische omstandigheden verbleven. Het gaat hierbij niet alleen om blootstelling aan huisdieren als katten, maar ook het voorkomen van ongewenste dieren zoals kakkerlakken en muizen. De bescherming was cumulatief: kinderen die aan alle drie allergenen werden blootgesteld (dierlijke huidschilfers, uitwerpselen en bacteriën) hadden minder astma en allergieën dan kinderen die slechts aan één of twee allergenen waren blootgesteld.
Die laatste vaststelling zou dan weer een bevestiging van de hygiënehypothese kunnen betekenen. Volgens de onderzoekers wordt het immuunsysteem van de kinderen tijdens hun eerste levensjaar geactiveerd wanneer ze in een minder hygiënische omgeving opgroeien. Indien ze pas op latere leeftijd aan die omstandigheden worden blootgesteld, verdwijnt het ‘beschermde’ effect en gebeurt net het omgekeerde: meer allergieën en astma.