Diepe veneuze trombose (DVT) of trombosebeen
dossier
Lees ook: Wat zijn de symptomen van een trombose?
Wat zijn de gevaren van een diepe veneuze trombose?
- Longembolie: In ongeveer 20 procent van de gevallen leidt diepe veneuze trombose tot longembolie. Diepe veneuze trombose van de beenvenen wordt beschouwd als de meest frequente oorzaak van longembolieën. Beide aandoeningen worden in feite beschouwd als uitingen van hetzelfde ziektebeeld en worden daarom ook wel aangeduid met de overkoepelende term veneuze trombo-embolie (VTE). Bij een trombose die zich beperkt tot de kuitaders is de kans op een longembolie waarschijnlijk klein.
- Beschadiging van de aderkleppen (Posttrombotisch syndroom - PTS): De kleppen in de aders kunnen door trombose beschadigd raken en gaan lekken. Deze kleppen zorgen normaal voor de terugvoer van bloed vanuit de voeten naar het hart. Als deze klepjes beschadigd zijn, functioneert de bloedterugvoer minder goed en blijft een deel staan in de onderbenen. Dit leidt tot pijn, een dunne, glanzende huid, een bruine verkleuring van de huid, zwelling met vochtophoping (oedeem) en wonden die moeilijk genezen (open been of veneuze ulcera). Of een post-trombotisch syndroom zal ontstaan, is afhankelijk van de uitgebreidheid, lokalisatie en duur van de trombose. Een kleine trombose die maar kort aanwezig was, zal minder lange termijn problemen geven dan een grote trombose die langdurig aanwezig was en dus langdurig de druk in het adersysteem heeft verhoogd. Door het dragen van elastische kousen zal de druk in de oppervlakkige aders worden gereduceerd. Deze aders worden mechanisch ondersteund en bloed zal worden omgeleid naar het diepe adersysteem dat door de aanwezigheid van de spierpomp minder kwetsbaar is voor dergelijke problemen.
Lees ook: Longembolie: hoe gevaarlijk is een trombose in de longen?
Lees ook: Open been (ulcus cruris)
Oorzaken & risicofactoren
- Beschadigde aderwand door een wonde, een infuus, een ontsteking...
- Een recente operatie (vooral aan de onderste ledematen, heup, rug en zware algemene operaties).
- Verminderde of vertraagde bloeddoorstroming door langdurige bedrust, immobilisatie (bv. gipsbehandeling), een periode weinig te bewegen, bijvoorbeeld tijdens een lange vlieg- of autoreis.
- Uitdroging
- Verhoogde blootstollingsneiging door aangeboren of verworven stollingsstoornissen, o.a. mutatie van factor II of van factor V (Factor VLeiden), antitrombine III-deficiëntie, proteïne S-deficiëntie, proteïne C-deficiëntie...
- Roken
- Overgewicht (BMI > 30 kg/m2)
- Anticonceptiepil, hormonale subsititutietherapie na menopauze (vooral in combinatie met roken) en andere hormonale behandelingen
- Zwangerschap
- Leeftijd (vanaf 40 jaar stijgt het risico)
- Kanker: Diepe veneuze trombose en/of longembolie treden op bij 5-60% van de patiënten met kanker, afhankelijk van het soort kanker, van het stadium en van de behandeling. In ca. 10% van de gevallen kan dit een eerste uiting van de kanker zijn die er soms maanden tot jaren aan vooraf kan gaan.
- Chronische ziekten (nierinsufficiëntie, ziekte van Crohn...)
- Een eerdere trombose of tromboflebitis.
Lees ook: Aderontsteking (flebitis): symptomen en behandeling
Wanneer de trombose een duidelijke oorzaak heeft (bv. zwangerschap, een trauma, een operatie, immobilisatie,...) dan spreekt men van een secundaire of uitgelokte VTE, wanneer er geen duidelijke aanleiding is, dan noemt men het een idiopathische of niet-uitgelokte VTE. |
Symptomen
- zwelling
- pijn of een zwaar gevoel die toeneemt bij het stappen
- rode of blauwpaarse verkleuring en/of warmte van de huid op de plaats waar het stolsel zich bevindt
- een glanzende huid
- opgezette aders onder de huid
Diagnose
- D-dimeer-test: dit is een bloedtest waarbij in het labo wordt nagekeken of in het bloed bepaalde afbraakstoffen aanwezig zijn die kunnen wijzen op een bloedklonter.
- Echografie (compressie ultrasonografie, CUS): Echografie maakt gebruik van ultrageluidsgolven. Je arts krijgt met dit onderzoek een goed beeld van de bouw, ligging en grootte en mogelijke afwijkingen aan de vaten. Het onderzoek is niet pijnlijk, maar soms moet de transducer stevig op de huid gedrukt worden om diep gelegen bloedvaten in beeld te krijgen.
- Duplex-onderzoek (Echo-doppler): Het Doppleronderzoek meet de stroomsnelheid van je bloed via ultrageluidsgolven. Als er op de monitor geen stroming te zien is, is je bloedvat verstopt. De uitvoering van het onderzoek is vergelijkbaar met een echografie. Bij een Duplexonderzoek zijn echografie en Doppleronderzoek verenigd in één toestel. De echografie brengt de bloedvaten in beeld. De Doppler meet de snelheid van de bloedstroom. De stroomsnelheid wordt zichtbaar op een beeldscherm als een golfbeweging. De golfbeweging geeft de toename en afname van de bloedstroomsnelheid onder invloed van de hartslag weer. Hiermee stelt je arts de precieze plaats en de ernst van je problemen vast.
- Contrastvenografie (flebografie): Bij dit onderzoek wordt een contrastmiddel in de te onderzoeken ader gespoten, waarna er röntgenfoto's van kunnen worden gemaakt. Dit onderzoek is alleen aangewezen als de echografie niet volstaat om tot een besluit te komen en er toch sterke aanwijzingen bestaan voor een (recidiverende) DVT. Bij trombose in de kuit is flebografie de enige methode die zekerheid geeft. Echografie is namelijk ongeschikt om kuitvenetrombose te visualiseren. Ook trombose in de bovenste ledematen kan via flebografie worden opgespoord.
- Scanner: in sommige gevallen zal een CT- of MRI-scan worden uitgevoerd om de diagnose te bevestigen. Een CT-scan is een onderzoek om met behulp van röntgenstraling dwarsdoorsnede-foto's van lichaamsdelen te maken. De scan laat zowel de weke delen (organen en bloedvaten) als ook de harde delen (botstructuren) zien. Om de bloedvaten vast te leggen, gebruikt de radioloog contrastvloeistof. Bij MRI wordt gebruik gemaakt van een sterke magneet waar een smalle tunnel omheen gebouwd is. Deze tunnel is aan beide kanten open. Deze straling is niet gevaarlijk. Er wordt geen röntgenstraling gebruikt.
Lees ook: Wat is een MRI-scan en wat is het verschil met een CT-scan?
Behandeling
- LMWH toedienen: De laagmoleculaire heparines worden aangeboden in de vorm van kant-en-klare spuitjes voor onderhuidse inspuiting. In het ziekenhuis zal een verpleegkundige je dagelijks een prik geven. Thuis kun je dat gemakkelijk zelf doen. Maar als je dat wenst, kun je de injecties laten geven door een familielid of een verpleegkundige.
- Onderhoudsbehandeling met orale antistollingsmiddelen (‘bloedverdunners’): Binnen de 24 uren en tegelijk met de snel werkende behandeling met heparine wordt gestart met orale antistollingsmidddelen, tabletten die je via de mond moet innemen.
- Bloedcontrole: Vanaf de 3de dag zal je bloed regelmatig gecontroleerd worden. Zo kan de arts ervoor zorgen dat het effect van de medicijnen op de bloedstolling (en het risico op bloedingen) niet te groot en niet te klein is. Aan de hand van de bloeduitslagen stelt de arts de hoeveelheid medicijnen eventueel bij.
- Trombolyse: Bij grotere trombose of in grotere aders (bekken- en dijbeenaders), kan soms een chirurgische ingreep worden overwogen omdat het risico op longembolen en post-trombose syndromen hier veel groter is. Hierbij wordt via de lies een catheter (buisje) in de klonters gebracht en wordt hierlangs sterk klonteroplossende medicatie toegediend. Indien een behandeling met antistollingsmiddelen niet mogelijk is (omwille van het bloedingsgevaar), kan eventueel een metalen filtertje in de onderste holle ader, de grootste verbindingsader naar hart en longen (vena cava filter, IVC-filter) geplaatst worden. Dit parapluutje zal eventuele klonters, die afgeschoten worden vanuit de benen, vangen nog voor ze de longcirculatie bereiken.
- Chirurgische ingreep: In uitzonderlijke omstandigheden (bv. een zeer grote trombus in het been) kan een chirurgische ingreep noodzakelijk zijn waarbij het bloedstolsel wordt verwijderd (thrombectomie).
- Steunkousen: Het been waarin de trombose zit, wordt tijdens de eerste dagen gezwachteld met een drukverband. Hierdoor zal eventuele ophoping van vocht verminderen en pijnklachten zullen afnemen. Het verband blijft dag en nacht zitten. Als het been niet meer gezwollen is, en dus geen overmaat aan vocht bevat, kan een elastische kous (van druktype 2) worden gedragen. Dit is een kous die op maat gemaakt wordt. Zij moeten namelijk een bepaalde druk geven. Te weinig druk (compressie) en de werking is niet efficient, te veel druk en bloedvaten kunnen worden afgesnoerd. De elastische kousen mogen niet te los zitten, maar ook niet knellen. Door de druk van de kousen wordt de druk in de aders verlaagd en de functie van de kuitspierpomp verbeterd. Hierdoor neemt de stroomsnelheid in de aders weer toe. Bovendien wordt de eigen afbraak van de bloedklonters (fibrinolytische activiteit) verhoogd. Het gebruik van de elastische kousen (compressiekousen) dient om de mogelijkheid van een posttrombotisch syndroom te verminderen. Indien deze kousen consequent gedragen worden, kan het optreden van het posttrombotisch syndroom met 50% verminderd worden.
Lees ook: Compressiekousen: wat zijn Therapeutisch Elastische Kousen (TEK)?
Preventie
Lees ook: DVT of longembolie bij vliegtuigreizen: het 'economy class' syndroom
Bronnen:
www.bsth.be
www.trombosedienst-leiden.nl
www.hematologieklapper.nl
www.uzleuven.be
www.hartstichting.nl
www.nhg.org