Bloedgroepen

dossier Er bestaan verschillende bloedgroepen. De bloedgroepen worden bepaald door de bloedgroepantigenen, dit zijn eiwitten op de buitenkant van de rode bloedcellen. Wanneer iemand bloed krijgt dat vreemde bloedgroepantigenen bevat, dan wordt het afweersysteem geactiveerd en komt de productie van antistoffen op gang die het bloed met de lichaamsvreemde antistoffen afbreken.

Vier hoofdbloedgroepen

Er bestaan vier hoofdbloedgroepen: A, B, O en AB, afhankelijk van de aanwezigheid van A -, B -, A - en B -antigenen of helemaal géén antigenen (bloedgroep O) op de rode bloedcellen.

In België heeft
46 % van de bevolking bloedgroep O,
42 % bloedgroep A,
9 % bloedgroep B en
3 % bloedgroep AB

Naast A en B, bestaat er nog een derde antigeen op de oppervlakte van de rode bloedcellen, namelijk de rhesusfactor. Wie rode bloedcellen heeft waarop deze rhesusfactor zit, is rhesus-positief. De anderen zijn rhesus-negatief.
85 % van de bevolking heeft de rhesusfaktor (rh+) en
15 % is dus rhesusnegatief.

Antigenen

De bloedgroep wordt weergegeven door beide types van antigenen. Bent u bijvoorbeeld A positief, dan dragen uw rode bloedcellen zowel A-antigenen als rhesusfactor. Bent u A negatief dan dragen uw rode bloedcellen A-antigenen maar geen (negatief) rhesusfaktor.
De rhesusfactor komt voor bij 85% van de Europese bevolking. De overige 15% is rhesus-negatief. Wanneer iemand met rhesus-negatief bloed een bloedtransfusie krijgt met rhesus-positief bloed, dan gaat het bloed van de ontvanger antistoffen maken tegen de rhesusfactor en gaat het bloed samenklonteren. Zelfs indien beide dezelfde A, B, AB of O-bloedgroep hebben. Tegenwoordig wordt het bloed van donor en ontvanger eerst in het laboratorium gekruist alvorens met een bloedtransfusie toedient.

Rhesus en zwangerschap

Wanneer een vrouw rhesus-negatief is en haar partner rhesus-positief, dan kan hun kind rhesus-positief bloed hebben. (afhankelijk van het fenotype van de vader : bij DD is de factor 100% postief, bij Dd is de factor 50% positief en 50% negatief.)

Tijdens de bevalling komt soms (vooral bij keizersnede en afhaling van de placenta) een beetje bloed (meestal minder dan 0,1 ml)van de baby in de bloedstroom van de moeder terecht. Langs die weg komen de rhesusfactor-antigenen van het kind in aanraking met het rhesus-negatieve bloed van de moeder. Resultaat: de moeder begint antistoffen te maken tegen rhesusfactor. Bij een volgende zwangerschap worden deze antistoffen met het moederlijke bloed meegevoerd doorheen de moederkoek naar de foetus. Is ook dit kind rhesus-positief, dan gaan de antistoffen van de moeder het bloed van het kind vernietigen.
Daarom wordt het bloed van een rhesus-negatieve vrouw die zwanger is van een rhesus-positief kind, gecontroleerd op de aanwezigheid op rhesus-antistoffen, ook tijdens de eerste zwangerschap. Het is immers altijd mogelijk dat enkele foetale bloedcellen doorheen de moederkoek lekken en de productie van antistoffen bij de moeder in gang zetten.
Na de bevalling van een rhesus-positief kind krijgt de moeder een dosis rhesus-immuunglobuline toegediend (spuit RhoGam® ). Dit serum voorkomt dat er rhesus-antistoffen aangemaakt worden en/ afgebroken worden en een volgende zwangerschap onveilig maken.
Vindt men reeds rhesusfactor-antistoffen tijdens de zwangerschap, dan zijn er twee mogelijkheden. Of men laat het kind vroeger geboren worden, om te vermijden dat het een ernstige bloedarmoede ontwikkelt. Of men dient het kind een bloedtransfusie toe terwijl het zich nog in de baarmoeder bevindt. Hierdoor wordt tijd gewonnen en blijft de baby in de baarmoeder tot hij levensvatbaar is.

Lees ook: Rhesusfaktor

Lees ook: Hemolytische ziekte van de pasgeborene

Overerving van bloedgroepen en rhesusfactor

De genen die de bloedgroep bij iemand bepalen en de genen die de rhesusfactor bepalen werken onafhankelijk van elkaar. Het zijn dus twee aparte systemen. Vereenvoudigd werken deze systemen als volgt:

• De bloedgroep van iemand wordt bepaald door het zogenaamde AB0- systeem. Ieder persoon bezit 2 van deze genen die samen de bloedgroep bepalen, van elke ouder krijgen we één gen. De genen A en B zijn even sterk en domineren over het 0- gen. Iemand met het bloedgroep A (fenotype) heeft als genotype AA (2 A-genen) of AO (een A- gen en een 0- gen).

Als beide ouders het genotype AA hebben, heeft het kind zeker ook bloedgroep A (het krijgt van elke ouder 1 A- gen).

Als een ouder een AA- genotype heeft en de andere A0, dan heeft het kind ook bloedgroep A, omdat het van de ouder met AA het dominante A- gen krijgt.

Als beide ouders echter bloedgroep A0 hebben, is het mogelijk dat zij een kind krijgen met of bloedgroep A (de kans daarop is 75%), maar er is ook een kans van 25% op een andere bloedgroep, namelijk bloedgroep 0 (00). Het kind ontvangt dan van beide ouders het 0- gen.

Voor het verkrijgen van een grote mate van zekerheid over biologisch ouderschap is een DNA-onderzoek nodig.

Lees ook: Erfelijke aandoeningen

Lees ook: Erfelijkheid: Blauwe of bruine ogen?

Hieronder kan je de mogelijkheden van de overerving van bloedgroepen bekijken:

Lees ook: Heb je bloedgroep A:

Lees ook: Heb je bloedgroep B:

Lees ook: Heb je bloedgroep AB:

Lees ook: Heb je bloedgroep O:

Lees ook: Overerving van de rhesusfaktor (welke rhesusfaktor zal ons kind hebben?)

Bloedgroepen ouders Bloedgroepen kind
A + A A of O
A + O A of O
A + B A, B, O of AB
A + AB A, B of AB
B + B B of O
B + O B of O
B + AB A, B of AB
O + O O
O + AB A of B
AB + AB A, B of AB

• Of iemand rhesuspositief of -negatief is wordt bepaald door de aan- of afwezigheid van factor D. Mensen met het genotype DD of Dd zijn rhesuspositief. Als D niet aanwezig is, dat is als het genotype dd is, is iemand rhesusnegatief.

Als twee ouders rhesus-positief zijn betekent dat dat zij als genotype DD of Dd hebben. Als beide ouders het DD- genotype hebben, of een ouder DD en de ander Dd is het kind dus zeker rhesuspositief. Maar ouders kunnen ook allebei het genotype Dd hebben, zij hebben dan weer 25% kans op een rhesusnegatief kind. Het kind ontvangt van beide ouders dan het d- gen.

Dus 2 ouders met rhesuspositieve (rh+) bloedgroep kunnen een kind hebben met een rhesusnegatieve bloedgroep.
Omgekeerd: 2 ouders met een rhesusnegatieve (rh-) bloedgroep kunnen géén kind met rhesus positieve bloedgroep hebben.

Lees ook: Overerving van de rhesusfaktor (welke rhesusfaktor zal ons kind hebben?)

Combineerbaarheid van bloedgroepen bij een bloedtransfusie

De horizontale as is als bloeddonor.
De vertikale as is als bloedontvanger.
uitleg:
• iemand met bloedgroep O neg is een 'universele bloeddonor' , deze persoon mag aan alle bloedgroepen bloed geven.
• iemand met bloedgroep AB pos is een 'universele bloedontvanger' en kan dus van iedereen bloed ontvangen.

0- 0+ B- B+ A- A+ AB- AB+
AB+ ja ja ja ja ja ja ja ja
AB- ja neen ja neen ja neen ja neen
A+ ja ja neen neen ja ja neen neen
A- ja neen neen neen ja neen neen neen
B+ ja ja ja ja neen neen neen neen
B- ja neen ja neen neen neen neen neen
0+ ja ja neen neen neen neen neen neen
O- ja neen neen neen neen neen neen neen


Laatst bijgewerkt: november 2015

Artikels over gezondheid in je mailbox? Schrijf je in op onze nieuwsbrief en ontvang een gratis e-book met gezonde ontbijtrecepten.

eenvoudig terug uit te schrijven
Wij verwerken jouw persoonsgegevens conform het Privacy-beleid van Roularta Media Group NV.
volgopfacebook

volgopinstagram