Bloedkankers: mogelijke behandelingen

dossier Er bestaan meerdere behandelingsmethoden van leukemie en lymfoom die apart of samen worden toegepast, in functie van het type kanker, hoe de abnormale cellen er precies uitzien, de hoeveelheid abnormale cellen, het stadium waarin de kanker zich bevindt, de leeftijd en de algemene conditie van de patiënt, enz. Deze behandelingsmethoden zijn het voorwerp van permanente klinische en experimentele onderzoeken en worden dan ook voortdurend aangepast en verfijnd en aangevuld met nieuwe geneesmiddelen en technieken.

Lees ook: Soorten bloedkanker en kankers van het lymfestelsel

Signaalremmers

Getty_bloedkanker_infuus_2023.jpg

© Getty Images

In de chronische en versnellingsfase van myeloïde leukemie wordt meestal een signaalremmer ingezet. De signaalremmer grijpt gericht in op de signalen die de leukemiecel voortdurend doet delen. Door het afremmen of wegnemen van die signalen, stopt de leukemiecel met delen en sterft ze af.

De meeste patiënten reageren gunstig op deze behandeling, maar er zijn wel bijwerkingen mogelijk: misselijkheid, spierpijn of kramp in de spieren, vochtophoping (vooral rond de ogen en in de voeten), leverfunctiestoornissen (zelden), diarree en eczeemachtige huidafwijkingen.

Lees ook: Bloedkanker: leukemie

Chemotherapie

Bij chemotherapie worden bepaalde geneesmiddelen (cytostatica), giftige stoffen eigenlijk, toegediend met de bedoeling om de abnormale cellen te vernietigen. Omdat deze geneesmiddelen ook gezonde cellen doden, hebben ze heel wat nevenwerkingen. Maar omdat kankercellen sneller delen dan gezonde cellen, kunnen deze producten de toename van het aantal kankercellen afremmen of stoppen, zonder al te veel gezonde cellen te doden.

Er bestaan meer dan 50 verschillende cytostatica die apart, maar meestal met meerdere samen in specifieke combinaties worden toegediend.

De geneesmiddelen kunnen, afhankelijk van de precieze behandeling, via de mond worden genomen, of rechtstreeks in aders (via infuus of inspuiting) of in het ruggenmerg- en/of hersenvocht worden ingebracht.

De dosis en de duur van de behandeling verschilt geval per geval. Meestal worden specifieke schema's gebruikt waarbij meerdere cytostatica in een bepaalde volgorde en aan een bepaalde dosis, gedurende een bepaalde periode en volgens precieze tijdsintervallen worden toegediend.

Ook is het mogelijk dat de schema's of de combinatie van producten worden aangepast in functie van het verloop van de behandeling, of als de ziekte na verloop van tijd terugkeert (recidief).

Er lopen voortdurende klinische studies om de beste schema's en combinaties uit te testen en op punt te stellen.

Chemotherapie heeft allerlei mogelijke nevenwerkingen:

  • De patiënt kan zich erg ziek voelen, misselijk zijn, moet overgeven… Deze nevenwerkingen kunnen meestal vrij goed worden bestreden met speciale geneesmiddelen.
  • Vermindering of afbraak van beenmerg. Hierdoor verminderen de witte bloedcellen en verhoogt de kans op infecties. Door een vermindering van bloedplaatjes kunnen spontane bloedingen optreden. Door een vermindering van rode bloedcellen kan bloedarmoede optreden. Dit effect begint meestal na ongeveer 7 dagen en kent een piek tussen 10 en 14 dagen na de chemotherapie. Het kan gepaard gaan met plotse koorts of zich onwel voelen. Bij sommige vormen van leukemie worden zeer hoge dosissen cytostatica gebruikt waardoor het beenmerg volledig wordt afgebroken. Dat moet dan vervangen worden via transplantatie (zie verder).
  • Vermoeidheid, vooral naar het einde van de kuur.
  • Haarverlies, meestal vanaf 3 tot 4 weken na een eerste kuur. Alle haren (niet alleen hoofdhaar) kan uitvallen. Dit effect is evenwel tijdelijk. Zodra de behandeling beëindigd is, begint het haar weer te groeien.
  • Droge en ontstoken mond en smaakveranderingen. De mond wordt droog, soms ontstaan kleine blaasjes. Veel drinken en een goede mondhygiëne (dikwijls tanden poetsen met een zachte borstel) is belangrijk. Eventueel zal de arts producten voorschrijven om mondinfecties tegen te gaan. De veranderde smaak is tijdelijk.
  • Irritatie van het maagslijmvlies: sommige cytostatica veroorzaken een verhoogde maagzuurproductie, wat aanleiding kan geven tot maagpijn, indigestie, verlies van eetlust… Sommige producten kunnen daarentegen aanleiding geven tot een verhoogde eetlust.
  • Tintelingen in handen en voeten. Sommige producten kunnen aanleiding geven tot tintelingen of gevoelloosheid in handen en voeten. Dit verdwijnt na enkele maanden.
  • Veranderingen van huid: de huid kan droger worden en er kan jeuk ontstaan. De huid wordt ook gevoeliger voor de zon.
  • Irritatie van de blaas: sommige producten kunnen de blaas irriteren. Om dit te voorkomen moet de patiënt veel drinken.
  • Diarree: in geval van diarree moet je veel drinken. De arts kan geneesmiddelen voorschrijven.
  • Hoofdpijn: sommige producten veroorzaken hoofdpijn. Ook bij toediening van cytostatica in het ruggenmergvocht of het hersenvocht ontstaat hoofdpijn.
  • Water ophouden: door sommige producten wordt de zout-waterbalans in het lichaam verstoord, waardoor water wordt opgeslagen, vooral in de voeten en vingers die opzwellen.
  • Vruchtbaarheid: chemotherapie kan een invloed hebben op de vruchtbaarheid. Bespreek dit vooraf zeer duidelijk met de arts. Het is af te raden om zwanger te worden tijdens een behandeling, zorg daarom voor een aangepast anticonceptiemiddel.
  • Menstruatie: de maandstonden kunnen verstoord worden. Bij jonge vrouwen herstellen die zich meestal na de behandeling, bij oudere vrouwen kan dit leiden tot vervroegde menopauze.
  • Koorts: sommige producten kunnen aanleiding geven tot een griepachtige toestand met koorts en spierpijn.
  • Verstoring van hart- of longfunctie. Daarom zal bij gebruik van die producten de hart- en longfunctie nauwgezet opgevolgd worden.
  • Weefselschade: omdat cytostatica zeer giftig zijn, moet bij het toedienen vermeden worden dat ze 'uitlopen' op omliggende weefsels of omliggende aders. Dit is niet altijd zo gemakkelijk omdat ze vaak moeten worden toegediend. Er bestaan nu allerlei speciale systemen waarbij een katheder wordt ingeplant die voor de hele duur van de behandeling aanwezig blijft zodat niet telkens opnieuw aders moeten worden aangeprikt.
  • Effect op de cognitieve functies: chemotherapie kan leiden tot vergeetachtigheid en concentratiestoornissen. Hoewel dit een veelvoorkomende bijwerking is, is er nog relatief weinig onderzoek naar uitgevoerd.

Signaleer altijd onmiddellijk wanneer er nevenwerkingen optreden. Meestal kunnen die door aangepaste maatregelen of door speciale geneesmiddelen voorkomen, verholpen of verlicht worden.

Lees ook: Chemotherapie

Corticosteroïden

Chemotherapie wordt dikwijls kortstondig aangevuld met de gelijktijdige toediening van corticosteroïden. Ze remmen de aanmaak van witte bloedcellen af. Bovendien helpen ze tegen onder meer misselijkheid.

Lees ook: Doorbraak in celonderzoek bij leukemie werpt nieuw licht op behandeling van de ziekte

Radiotherapie

Bij radiotherapie worden radioactieve stralen gebruikt om de kwaadaardige cellen te doden. De radioactieve straling brengt schade toe aan het DNA van de cellen waardoor ze zich niet meer kunnen delen en afsterven. Ook gezonde cellen worden beschadigd, maar vermits de kankercellen zich sneller delen, treft de bestraling in verhouding meer kankercellen.

Er bestaan drie vormen van radiotherapie:

  1. uitwendig met een bestralingstoestel
  2. inwendig waarbij het radioactieve materiaal in de te bestralen plaats wordt ingebracht via een implantaat of kleine kraaltjes. 
  3. Radio-isotopentherapie (immunocurietherapie) die gebruikmaakt van radioactieve stoffen en via de mond wordt toegediend of geïnjecteerd wordt in het lichaam.


Bestraling gebeurt meestal polyklinisch. De dosering en de positie van de bestraling worden zorgvuldig berekend om zo veel mogelijk gezond weefsel te sparen. De bestraling zelf duurt maar enkele minuten, maar wordt gedurende een voorafbepaalde periode dagelijks herhaald. Radio-isotopentherapie wordt eenmalig toegediend.

De behandeling is niet pijnlijk, maar na verloop van tijd kunnen wel nevenwerkingen optreden.

  • Na verloop van tijd kan de huid rood worden en gevoeliger voor zonlicht. Ook kan huidpigmentatie (bruinverkleuring) optreden.
  • Vermoeidheid. Die verdwijnt in de weken na de behandeling.
  • Gastro-intestinale klachten, zoals misselijkheid, diarree, beschadiging van het darmslijmvlies en bloedingen. 
  • Irritatie van het slijmvlies. Daardoor kunnen bijvoorbeeld aften of een slokdarmontsteking ontstaan. 
  • Bij rechtstreekse bestraling van het hoofd kunnen bij kinderen later neurologische problemen optreden, zoals leerproblemen, gedragsstoornissen, epilepsie
  • Radiotherapie houdt ook een verhoogd risico in op de ontwikkeling van bepaalde kankers (Acute leukemie, longkanker, borstkanker, darmkanker, botkanker of schildklierkanker, Non-Hodgkin lymfoom). Die kans is echter klein, minder dan 1 procent.

Lees ook: Hoe verzorg je je huid tijdens chemotherapie en radiotherapie?

Beenmerg- of stamceltransplantatie

Bij een beenmerg- of stamceltransplantatie worden de bloedcellen van de patiënt door behandeling met celdodende stoffen (cytostatica) en bestraling (radiotherapie) vernietigd, waarna er nieuwe stamcellen aan de patiënt gegeven worden. Stamcellen zijn onrijpe cellen die uitgroeien tot bloedcellen. Dit gebeurt via een infuus zoals bij een bloedtransfusie. Deze stamcellen groeien vervolgens weer uit tot nieuwe bloedcellen.

Lees ook: Hoe werkt een bloedtransfusie en zijn er risico’s?

Wanneer de stamcellen afkomstig zijn uit het beenmerg, spreekt men van een beenmergtransplantatie (BMT). Wanneer de stamcellen uit het bloed gehaald worden, is er sprake van een stamceltransplantatie (SCT).

  • Allogene transplantatie

Zijn de stamcellen afkomstig van een donor (meestal een naaste verwante, bij voorkeur tweelingsbroer of -zus, broer of zus), dan spreekt men over een allogene transplantatie. Bij een allogene transplantatie kan een afstotingsreactie optreden, waarbij de donorcellen de cellen van de patiënt aanvallen. Een allogene beenmergtransplantatie wordt meestal niet meer toegepast bij patiënten die ouder zijn dan 55 jaar.

  • Autogene of autologe transplantatie

De stamcellen zijn afkomstig van de patiënt zelf. Ze worden weggenomen op het ogenblik dat de ziekte in remissie is (dus nadat de meeste kankercellen vernietigd zijn). Het beenmerg dat wordt weggenomen wordt 'gezuiverd' van eventuele nog aanwezige kankercellen. Een dergelijke transplantatie wordt meestal niet meer toegepast boven de leeftijd van 65 jaar.


Het duurt twee tot vier weken voor de nieuwe stamcellen hun weg naar het beenmerg hebben gevonden en nieuwe bloedcellen beginnen aan te maken. Al die tijd blijft de patiënt gehospitaliseerd, meestal in een speciale kamer om het risico op infecties zo klein mogelijk te houden. Er zullen preventief antibiotica worden gegeven omdat de patiënt in deze periode zeer vatbaar is voor infecties. Eventueel zullen ook groeifactoren worden toegediend, geneesmiddelen die de aanmaak van bloedcellen kunnen versnellen. Bloedtransfusies zijn nodig om rode bloedlichaampjes en bloedplaatjes te geven in afwachting dat het beenmerg die zelf opnieuw aanmaakt.

Een volledig herstel na een beenmergtransplantatie duurt meerdere maanden. Het is een ingrijpende behandeling die vrij lang duurt (4 tot 6 weken), de patiënt zeer ziek maakt (braken, misselijkheid, koorts…) en waaraan heel wat risico's zijn verbonden. Een frequente nevenwerking van een beenmergtransplantatie, vooral een allogene transplantatie (via donor), is onvruchtbaarheid. Ook bestaat een risico op cataract (vertroebeling van de ooglens, met blindheid tot gevolg), en verwikkelingen in lever, nieren, hart en long.





Monoklonale antilichamen

Dit zijn antilichamen die in het laboratorium zijn gewijzigd waardoor ze kankercellen herkennen en zich erop vastzetten. Hierdoor kunnen cytostatica die bij chemotherapie gebruikt worden, maar die ook gezonde cellen vernietigen, meer gericht tot bij de kankercellen worden gebracht. Ze kunnen ook geladen worden met een radioactieve stof die op die manier tot bij de kankercel wordt gebracht. Ook kunnen deze monoklonale antilichamen de kankercellen zo veranderen dat ze toch herkenbaar worden voor het eigen afweersysteem.

Deze behandeling is nog vrij experimenteel, maar er bestaan momenteel reeds enkele specifieke monoklonale antilichamen die gebruikt worden bij de behandeling van bepaalde types van gevorderde leukemie en Hodgkin- en non-Hodgkin-lymfomen.

Mogelijke bijwerkingen:

  • allergische reactie
  • braken, misselijkheid
  • griepachtige symptomen (vermoeidheid, koorts, spierpijn…)
  • verlaging bloeddruk

Immunotherapie

Dit is een vrij recente behandelingsmethode waarbij het eigen immuunsysteem wordt hersteld of versterkt om de kankercellen te kunnen bestrijden. Bij de behandeling van leukemie en lymfomen worden bepaalde vormen van immunotherapie al vrij algemeen gebruikt.

Interferon-alfa

Interferon is een cytokine, een eiwit dat door specifieke witte bloedcellen wordt gemaakt. Het kan ook synthetisch worden aangemaakt. Interferon remt de vermenigvuldiging van kankercellen af, zwakt hun vermogen om zich te verbergen voor het lichaamseigen immuunsysteem af en versterkt het lichaamseigen immuunsysteem. Het wordt meestal onderhuids ingespoten. Dit kan ambulant gebeuren.

Mogelijke nevenwerkingen (vergelijkbaar met chemotherapie, maar meestal veel minder en milder):

  • griepachtige klachten (koorts, spierpijn, vermoeidheid...): meestal kort na inspuiting
  • misselijkheid, braken, eetlustverlies…
  • vermoeidheid
  • huid: de huid kan vooral op de plaats van inspuiting rood en jeukerig worden
  • verstoring van de nierfunctie
  • vocht ophouden
  • bloedtekort (anemie)
  • verlaging bloeddruk, veranderingen hartritme
  • duizeligheid
  • haarverlies
  • onvruchtbaarheid

Koloniestimulerende factoren (CSF's)

Dit zijn geneesmiddelen die geen directe invloed hebben op de kankercellen, maar die het beenmerg stimuleren om meer rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes aan te maken. Daarom worden ze soms ook hematopoietingroeifactoren genoemd. Door gebruik te maken van deze producten kunnen de dosissen van chemotherapie opgedreven worden, zonder het risico op infecties en bloedingen al te zeer te verhogen en zonder bloedtransfusies te moeten geven. Ze worden ook gebruikt in voorbereiding op een beenmergtransplantatie om de productie van stamcellen te stimuleren. Er bestaan verschillende CSF's die witte bloedcellen stimuleren, andere stimuleren rode bloedcellen, nog andere bloedplaatjes. Bekendst is Erythropoietine of EPO dat de aanmaak van rode bloedcellen stimuleert, en ook bekend is in de sport als doping.

Vaccinatie

Experimentele behandelingsmethode waarbij bepaalde stoffen worden gebruikt die het immuunsysteem moeten stimuleren om de kankercellen aan te vallen en te doden.

Lees ook: Immunotherapie tegen kanker: hoe werkt het?

Bloedtransfusies

Vermits door de behandeling het beenmerg wordt aangetast, waardoor de productie van witte en rode bloedcellen en bloedplaatjes wordt afgeremd of stilgelegd, zullen bloedtransfusies en eventueel toediening van bloedmergstimulerende geneesmiddelen nodig zijn om de nodige bloedcellen en bloedplaatjes aan te vullen.

Lees ook: Hoe herken je een snelgroeiende tumor in bloed- of lymfevaten (angiosarcoom)?

Infectiecontrole

Vermits door de behandeling het reeds verzwakte immuunsysteem nog verder wordt onderdrukt, wordt alles in het werk gesteld om infecties te vermijden en om ze zo snel mogelijk te behandelen.
Dit betekent onder meer:

  • preventieve toediening van antibiotica en/of immunoglobulinen
  • agressieve behandeling van infecties met antibiotica
  • strikte lichaamshygiëne (o.m. tandverzorging)
  • verblijf in steriele ruimten, steriel voedsel...

Bronnen:
https://www.kanker.be
https://www.uza.be
https://www.allesoverkanker.be
https://www.lymfklierkanker.be


Laatst bijgewerkt: februari 2023

Artikels over gezondheid in je mailbox? Schrijf je in op onze nieuwsbrief en ontvang een gratis e-book met gezonde ontbijtrecepten.

eenvoudig terug uit te schrijven
Wij verwerken jouw persoonsgegevens conform het Privacy-beleid van Roularta Media Group NV.
volgopfacebook

volgopinstagram